Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De verkeerde kist
De verkeerde kist
De verkeerde kist
Ebook229 pages3 hours

De verkeerde kist

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Robert Louis Stevenson schreef de zwarte komedie De verkeerde kist samen met zijn stiefzoon, met wie hij nog twee romans schreef. Het boek gaat over twee broers die de laatste overlevenden zijn van een investeringsplan waarbij de laatste nog levende deelnemer al het geld van de anderen krijgt uitgekeerd. Het boek werd in 1966 verfilmd met Michael Caine in de hoofdrol.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 19, 2019
ISBN9788726116298
De verkeerde kist
Author

Robert Louis Stevenson

Robert Louis Stevenson was born in Edinburgh in 1850 and died in 1894. He studied at Edinburgh University and then went on to become a novelist, poet and travel writer. RLS wrote prolifically and among his most well known works are The Strange Case of Doctor Jekyll and Mr Hyde and Treasure Island. Darren Shan is the pen name of Darren O' Shaughnessey, as well as the main character of his bestselling series The Saga of Darren Shan. This series is also known as the Cirque du Freak series. Darren is currently writing his next series of books called the Demonata series.

Related to De verkeerde kist

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for De verkeerde kist

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De verkeerde kist - Robert Louis Stevenson

    Hoofdstuk I

    Waarin Morris verdenking begint te koesteren

    Hoe weinig vermoedt de liefhebber van litteratuur, op zijn gemak thuis gezeten, van de moeite en gevaren, waaraan een schrijver is blootgesteld, en wanneer hij glimlachend een blik slaat in de bladzijden van een of ander romantisch werk, hoe luttel telt hij dan de uren van inspanning, de nauwgezette bronnenstudie, de briefwisseling met geleerde en onleesbare Duitsche autoriteiten, in een woord, het omvangrijke steigerwerk, dat eerst moest worden opgebouwd, en vervolgens weder afgebroken, om hem, in een vervelend uurtje sporens, den tijd te verdrijven.

    Ik zou bijvoorbeeld dit verhaal kunnen beginnen met een levensbeschrijving van Tonti, — zijn geboorteplaats, afkomst, geniale aanleg, waarschijnlijk geërfd van zijn moeder, merkwaardige vroegtijdige ontwikkeling, enz., — en een geregelde verhandeling over het stelsel, waaraan hij zijn naam heeft geschonken. — Het materiaal daarvoor ligt hier naast mij, in een vakje van mijn bureau; — maar ik dorst niet naar ijdelen roem.

    Tonti is dood, en ik heb nog nooit iemand ontmoet, die hem scheen te betreuren. Wat zijn stelsel betreft, een paar woorden ter opheldering zullen voldoende zijn, om mijn onopgesmukt verhaal toe te lichten.

    Een zeker aantal veelbelovende jongelui — (hoe meer zielen, hoe meer vreugd,) — brengen een som gelds bijeen, die belegd wordt, onder het beheer van gevolmachtigde zaakwaarnemers.

    Omtrent een eeuw later mag de langst overlevende van het clubje zich vermeien in het kortstondig bezit van het inmiddels aangegroeide kapitaal, tenzij hij te doof is, om te vernemen, welk fortuin hem is ten deel gevallen, of stervende, in welk geval het hem Evengoed had kunnen ontgaan.

    De eigenaardige dichterlijke, en humoristische bekoring van deze inrichting ligt in het feit, dat niemand, die bij de zaak betrokken is, er eigenlijk voordeel van heeft, maar juist dat frissche, waaghalzige van de geschiedenis schijnt onze voorouders zoo te hebben aangetrokken.

    Toen Joseph Finsbury en zijn broer Masterman kleine jongentjes waren, in witte broekjes met strooken, liet hun vader, een welgesteld koopman in Cheapside, hen deelnemen in een kleine, maar voordeelige verzekering van dien aard, gesloten door zeven en dertig leden.

    De te storten som bedroeg duizend pond, en Joseph Finsbury kan zich tot op den huidigen dag nog het bezoek herinneren bij den notaris, waar de leden der vereeniging, allen kinderen, even als hijzelf, bijeenkwamen, om beurt voor beurt op den hoogen kantoorkruk hun naam te teekenen, met behulp van een vriendelijken ouden heer met een bril, en hooge laarzen met kappen. Later mochten ze spelen in den tuin achter het huis van den notaris, en hij herinnert zich nog best, dat hij aan ’t plukharen raakte met een ander lid der vereeniging, die hem tegen de schenen had geschopt. Op het krijgsgeschreeuw verscheen de notaris, die bezig was de in zijn kantoor vergaderde ouders koekjes en wijn te presenteeren; de vechtersbazen werden gescheiden en Joseph, die de kleinste was, kreeg een prijsje van den heer met de kaplaarzen, die beweerde, dat hij op dien leeftijd „precies een eentje" was geweest. Joseph peinsde er in stilte over, of hij toen kleine kaplaarsjes zou hebben gehad, en een klein kaal hoofd, en als hij ’s avonds in bed genoeg had van ’t verhalen bedenken over zeegevechten, verbeeldde hij zich, dat hij verkleed was als die oude heer, en andere jongens en meisjes koekjes en wijn presenteerde.

    In het jaar 1840 leefden al de zeven en dertig deelnemers nog; in 1850 was hun getal met zes verminderd, in ’56 en ’57 kwam er leven in de brouwerij, want de Krimoorlog en de Opstand deden niet minder dan negen verdwijnen. In 1870 waren nog maar vijf van de oorspronkelijke leden overgebleven, en op het tijdstip, dat mijn verhaal begint; maar één, behalve de beide Finsbury’s.

    Masterman was nu twee en zeventig jaar, had reeds lang geklaagd over de kwalen van den ouderdom, zich uit de zaken teruggetrokken, en leidde nu een stil en afgezonderd leven, met zijn zoon Michael, een bekwaam rechtsgeleerde.

    Joseph daarentegen was nog frisch en gezond, en vertoonde zich, ondanks zijn niet juist eerbiedwaardig voorkomen, gaarne in het publiek. Dit was des te meer te betreuren, daar Masterman altijd, tot in de geringste bijzonderheden, voor het model had kunnen doorgaan van den Engelschen handelsman. Arbeidzaamheid, orde, fatsoen en een zekere voorliefde voor vier percent interest mogen beschouwd worden als de hechte grondslagen voor een gelukkigen ouden dag. Al die deugden had Masterman betracht, en hij was op zijn drie en zeventigste jaar aan kant gezet, terwijl Joseph, die twee jaar jonger was, en zich uitstekend hield, wat zijn gezondheid betrof, door zijn luiheid en zonderlinge neigingen zijn leven lang ieders afkeuring had verdiend. Oorspronkelijk bestemd om in den lederhandel te worden opgeleid, had hij al spoedig genoeg gekregen van de zaak, waarvoor hij dan ook geen aanleg scheen te hebben. Een ongelukkigerwijze niet bijtijds ingetoomde neiging tot het vergaren van algemeene kennis, had al spoedig zijn beste krachten ondermijnd. Geen hartstocht heeft zulk een noodlottig verzwakkenden invloed op den geest; tenzij misschien de hebbelijkheid, om in het openbaar te spreken, waarmede deze zucht niet zelden gepaard gaat, of welke zij pleegt te verwekken. In Joseph waren beide kwalen vereenigd. Weldra vertoonden zich de bedenkelijke symptomen van dien acuten vorm der dubbele ziekte, waarin de patiënt uit eigen beweging voordrachten begint te houden. Niet vele jaren verliepen, eer het zoover met hem was gekomen, dat hij met genoegen een reis van dertig mijlen zou hebben ondernomen, om een toespraak te houden voor de leerlingen eener bewaarschool. Hij was geen geleerde. Zijn kennis beperkte zich tot eenvoudige „eerste beginselen en den inhoud der dagl laden. Zelfs encyclopaedieën versmaadde hij; „het leven was zijn boek, placht hij te zeggen. Zijn lezingen waren niet bestemd voor professoren aan de academie; hij richtte zich rechtstreeks tot „het groote hart des volks, en de harten der menigte waren stellig beter dan hun hoofden, want Joseph’s fraaie voordrachten werden met bijval ontvangen. Zijn brochure: „Hoe men vergenoegd kan leven van vijfhonderd gulden in ’t jaar, maakte bepaald opgang onder de werkeloozen, en met: „Onze Opvoeding, Haar Doel, Oogmerk, Richting en Wenschelijkheid, oogstte hij den eerbiedigen lof in van alle oppervlakkige lieden. Wat betreft zijn beroemde verhandeling over: „Levensverzekering, in verband met haar betrekking tot het Volk, door hem ten gehoore gebracht in de Werkliedenvereeniging „Onderlinge Verbetering zij ons Streven," op het Isle of Dogs,¹) deze werd met „daverende toejuichingen" begroet door een schare onontwikkelde toehoorders van beider kunne, en zoo diep was de indruk, door deze toespraak gewekt, dat hij het volgend jaar tot eerepresident van de Vereeniging werd gekozen, een post, die hem minder dan niets inbracht, daar, wie dit baantje bekleedde, natuurlijk tot een bijdrage verplicht was, maar waardoor zijn ijdelheid toch zeer werd gestreeld.

    Terwijl Joseph zich op deze wijze naam had weten te verwerven bij de groote menigte der beschaafde onkundigen, werd zijn huiselijke kring onverwacht uitgebreid door een plotselingen toevloed van ouderloozen. Door den dood van zijn jongeren broeder Jacob zag hij zich genoodzaakt, de zorg op zich te nemen voor diens beide zonen, Morris en John, en in den loop van hetzelfde jaar werd zijn gezin nog vermeerderd door de komst van een klein meisje, het dochtertje van den Heer John Henry Hazeltine, iemand met weinig geld, en nog minder vrienden. Hij had Joseph slechts eens ontmoet, toen deze een voordracht hield te Holloway; doch na den vormenden invloed van die rede te hebben ondergaan, keerde hij huiswaarts om een nieuw testament te maken, waarbij hij zijn dochtertje, met al wat zij bezat, aan den welsprekenden redenaar toevertrouwde. Joseph was goedhartig van aard; maar nam toch niet zonder eenige aarzeling deze nieuwe verantwoordelijkheid op zich, plaatste een advertentie om een kindermeid, en kocht een gebruikt kinderwagentje. Morris en John begroette hij met meer ingenomenheid, niet zoozeer wegens de banden des bloeds, die hem aan hen verbonden, als wel, omdat de leerzaak, waarin hij zonder dralen hun kapitaaltje van dertig duizend pond belegde, in den laatsten tijd onverklaarbare teekenen van verval begon te vertoonen. Een jonge, maar bekwame Schot werd aan het hoofd van de zaak gesteld, en van toen af werd Joseph Finsbury door geen zorgen over zaken meer gekweld. Hij vertrouwde zijn pupillen aan de hoede van den knappen Schot, die getrouwd was, en ondernam zijn uitgestrekte reis door het vaste land en Klein-Azië.

    Met een N. Testament in alle talen in de eene hand, en een vocabulaire in de andere, zocht hij zijn weg temidden van elf verschillende talen sprekende Europeesche naties. De eerste dezer beide reisgidsen is niet bepaald geëigend voor het doel van den wijsgeerigen navorscher, en de tweede is meer opzettelijk samengesteld ten behoeve van toeristen, dan van den menschenkenner. Maar hij wist zich tolken te verschaffen, waar hij maar kans zag, hun diensten voor niets te bekomen, — en vulde op de eene of andere manier menige bladzijde met aanteekeningen omtrent de uitkomsten van zijn onderzoek.

    Verscheidene jaren bracht hij zoo zwervende door, en hij keerde eerst naar Engeland terug, toen zijn pupillen, die intusschen waren opgegroeid, zijn zorg begonnen te vereischen. De twee jongens waren op een goedkoope, maar goede school geweest, waar ze behoorlijk handelsonderwijs hadden ontvangen, ’t geen nu juist niet gelukkig trof, daar de leerzaak in een alles behalve bloeienden toestand verkeerde. Toen Joseph de boeken nazag eer hij verantwoording deed van het hem toevertrouwde vermogen, ontdekte hij tot zijn schrik, dat het kapitaal van zijn broeder onder zijn beheer niet was vermeerderd, en dat, zelfs wanneer hij zijn beide pupillen eiken cent in de wereld overliet, dien hij bezat, er nog een te kort bleef bestaan van zevenduizend achthonderd pond.

    Toen in tegenwoordigheid van een advocaat den twee broeders de zaak werd medegedeeld, dreigde Morris Finsbury zijn oom met gerechtelijke vervolging, en was slechts door tusschenkomst van den man der wet te bewegen, hiervan af te zien. „Bloed uit de steenen persen gaat niet," merkte de advocaat op. Morris begreep hem, en kwam tot een vergelijk. Joseph deed afstand van al wat hij bezat en vermaakte zijn neven zijn recht op het verzekerde kapitaal, dat den langstlevende zou ten deel vallen, ’t geen nu een veelbelovende speculatie scheen. Morris zou als vergoeding zijn oom en Miss Hazeltine, wier kapitaaltje er eveneens bij was ingeschoten, huisvesting verleenen, en hun ieder een maandgeld uitbetalen van één pond. — Dat zakgeld was voor den ouden man meer dan voldoende; hoe Miss Hazeltine zich ervan kon kleeden, is een raadsel; maar ze deed het, en wat meer is, ze klaagde nooit. Ze hield oprecht veel van haar onbedreven voogd. Hij had haar nooit onvriendelijk behandeld; hij was oud; er was iets aantrekkelijks in zijn vurige dorst naar kennis, en zijn onschuldige blijdschap over het geringste blijk van waardeering, en hoewel de advocaat haar meende te moeten waarschuwen, dat zij werd opgeofferd, Julia had geweigerd, oom Joseph nog meer verdriet te veroorzaken.

    Dus woonde ons viertal nu in een groot, somber huis in Johnstreet, Bloomsbury, schijnbaar een gezin, in waarheid een financieele vereeniging. Julia en oom Joseph waren natuurlijk nederige slaven; John, die liefhebberij had in de banjo, café’s-chantants, de bar van het Gaiety Theater, en sportbladen, zou zich overal op den achtergrond hebben gehouden, en de zorgen en genietingen, die gepaard gaan met onbeperkte heerschappij, vielen uitsluitend Morris ten deel. Dat deze onvermijdelijk vermengd zijn is een der afgezaagde waarheden, waarmede de welwillende schrijver van verhandelingen den nederigen en onkundigen lezer poogt te troosten, maar in Morris’ geval moeten de lasten wel verre boven de lusten hebben opgewogen.

    Hij spaarde noch zichzelf, noch anderen; hij maakte ’s morgens de dienstboden wakker; hij gaf uit in de huishouding; hij telde de flesschen sherry; hij onthield hoeveel beschuitjes aan tafel overbleven; hij maakte de beleedigde keukenmeid standjes over het weekboekje, en knibbelde met winkeliers in de achterkamer om één stuiver.

    Een oppervlakkig beoordeelaar zou hem voor een gierigaard hebben verklaard; in zijn eigen oogen was hij een bedrogen man; de wereld was hem zevenduizend achthonderd pond schuldig, en hij zou wel zien, dat hij ze betaald kreeg.

    Maar het was vooral in de behandeling van zijn oom, dat Morris’ karakter op zijn voordeeligst uitkwam. Zijn oom was als ’t ware een nog al onzekere geldbelegging, waarbij vrij wat te winnen of te verliezen viel, en hij getroostte zich alle mogelijke moeite om hem niet in waarde te doen verminderen. De oude man moest, ziek of gezond, eens in de maand een dokter raadplegen. Zijn dieet, zijn kleeding, zijn uitstapjes naar Brighton of Bournemouth werden hem voorgeschreven en toebedeeld als pap aan een zuigeling.

    Met slecht weer mocht hij niet uit. Als ’t mooi weer was, stond hij om halftien klaar in de gang; Morris zorgde dat hij handschoenen aan had, en keek of zijn zolen ook lek waren, en dan toog het paar arm in arm naar den leerwinkel, ’t Was een vervelende tocht, want hun verhouding was ver van vriendschappelijk. Morris bleef zijn oom nog steeds zijn tekortkomingen verwijten, en zich beklagen over den last, dien Miss Hazeltine hun veroorzaakte, en Joseph koesterde, bij al zijn goedaardigheid, voor zijn neef een gevoel, dat grensde aan afkeer. Maar de terugtocht was nog veel onaangenamer, want het gezicht alleen van dien winkel, en al wat met de zaak in verband stond, was voldoende om ieder, die den naam Finsbury droeg, het leven te vergallen. — Joseph’s naam stond nog boven de deur, en hij teekende zelf de wissels; maar dit was slechts een voorzichtige taktiek van Morris, om de andere leden der vereeniging te ontmoedigen. Feitelijk stond hij zelf aan ’t hoofd van de zaak, en hij had er niet anders dan verdriet van. Hij trachtte te verkoopen, maar men bood hem slechts een belachelijk kleine som; hij deed pogingen, om de zaak uit te breiden, doch slaagde er enkel in, zijn schulden te vermeerderen, en toen hij aan ’t inkrimpen ging, verminderde alleen zijn winst. Niemand had er ooit voordeel uitgetrokken, behalve de knappe Schot, die na zijn ontslag in de buurt van Banff ging wonen, en van zijn verdiensten een kasteel liet bouwen. Morris placht dagelijks dien bedriegelijken Caledoniër over den hekel te halen, als hij in zijn kantoor brieven zat te lezen, en de oude man, aan een andere tafel, knorrig wachtte, of hij iets te doen zou krijgen, of driftig zijn naam teekende onder stukken, waarvan hij niets afwist. En toen de bewoner der heide in zijn niets ontziend cynisme het waagde, de aankondiging te zenden van zijn tweede huwelijk met Davida, de oudste dochter van den WelEerw. Heer Alexander Mac Craw, scheelde het weinig, of Morris had een beroerte gekregen.

    De kantooruren waren in de leerzaak van de Finsbury’s tot een minimum teruggebracht; zelfs Morris’ plichtgevoel was niet sterk genoeg, om hem te bewegen, lang binnen die muren te vertoeven, waarover reeds de schaduw scheen te hangen van het aanstaand bankroet, en weldra bereidden het hoofd en zijn personeel zich met een zucht van verlichting voor op een nieuwen dag, die gelegenheid tot uitstel bood. Overhaasting is, volgens niemand minder dan Lord Tennyson, een halfzuster van Vertraging, maar haar ooms zijn zeker de Gewoonten van den handelsman.

    Intusschen bracht de leêrkoopman zijn levende geldbelegging als een hondje aan een touw terug naar John Street, en als hij hem daar in de gang had afgeleverd, besteedde hij verder zijn geheelen dag met het zoeken naar zegelringen, de eenige hartstocht van zijn bestaan.

    Joseph was niet alleen behebt met de gewone menschelijke ijdelheid, maar bovendien met die van den redenaar.

    Hij bekende schuld (ofschoon hij minder gezondigd had dan het slachtoffer was geweest van eens anders boosaardigheid); maar zelfs indien hij zijn handen met bloed had bezoedeld, zou hij niet hebben verdiend, op deze wijze aan den leiband te loopen, gevangen te worden gehouden binnen de muren van zijn eigen leêrwinkel, voortdurend vernietigende opmerkingen over zijn verleden te moeten aanhooren, en te moeten verdragen, dat zijn kleeren werden nagezien, zijn kraag opgetrokken, zijn zakken uitgehaald, om te zien of hij zijn wanten wel bij zich had, terwijl hij voortdurend onder opzicht bleef, en thuisgebracht werd als een kleine jongen aan de hand van de kindermeid. Als hij dat alles bedacht, barstte hij bijna van ergernis, en stopte haastig zijn hoed en jas en die afschuwelijke wanten weg, om troost te zoeken bij Julia en zijn aanteekeningen.

    In den salon waren zij ten minste veilig voor Morris; want dit was hun beider domein; Julia naaide er haar japonnen, en de oude man smeerde zijn bril vol inkt bij het opteekenen van onsamenhangende feiten, en het berekenen van statistieken, waaraan geen mensch waarde hechtte. — Soms placht hij zich te beklagen over zijn aandeel in de ongelukkige verzekering.

    „Als ’t niet dáárvoor was, zei hij eens op een middag, „zou hij er niets op gesteld zijn, mij te onderhouden. Dan zou ik een vrij man zijn, Julia. En ik zou best mijn brood kunnen verdienen met lezingen houden.

    „Zeker, dat spreekt," zei Julia, „ik vind het ook verschrikkelijk van hem, u dat genoegen niet eens te gunnen. En die aardige menschen daar, in The Isle of Cats,²) heette ’t zoo niet? die u zoo vriendelijk vroegen, om hen eens te komen toespreken! Ik vind, dat hij u best naar The Isle of Cats had kunnen laten gaan."

    „Hij is geen man van eenige ontwikkeling, zei Joseph. „Hij leeft temidden van het overweldigend schouwspel, dat de wereld ons biedt, en het baat hem even weinig, alsof hij in zijn doodkist lag. Denk eens aan de gunstige gelegenheden, die hij laat voorbijgaan! Andere jongelui zouden ze met beide handen aangrijpen. De mate van kennis, die ik hem zou kunnen bijbrengen, als hij maar genegen was, te luisteren, gaat alle beschrijving te boven, Julila.

    „Wat u ook doet, oomlief, zei Julia, „wind u niet op; want u weet wel, als u er slecht uitziet, wordt de dokter gehaald.

    „Dat is waar, zei de oude man gewillig; „ik zal maar afleiding in de studie gaan zoeken. Hij bladerde in zijn stapels aanteekeningen. „Zou je . . . . zei hij, „nu je toch met een handwerkje bezig bent, . . . . zou je misschien lust hebben . . . .

    „Zeker, met pleizier oom," riep Julia. „Leest u mij maar eens een van uw mooie

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1