Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Een dochter van de sneeuwvelden
Een dochter van de sneeuwvelden
Een dochter van de sneeuwvelden
Ebook355 pages5 hours

Een dochter van de sneeuwvelden

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een dochter van de sneeuwvelden is de debuutroman van de vooroorlogse succesauteur Jack London. Het boek speelt zich af in de onherbergzame Yukon, een ijzig gebied in Canada. De vrouwelijke hoofdpersoon, Frona Welse, was opvallend zelfstandig, in een tijd waarin vrouwen in boeken meestal als zwak en afhankelijk werden neergezet.Er is echter ook kritiek op het boek, want Frona mag dan modern zijn in haar zelfstandigheid, maar het boek staat ook uitgebreid op een positieve manier stil bij haar opvatting dat witte mensen een superieur ras vormen.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 31, 2021
ISBN9788726128758
Een dochter van de sneeuwvelden
Author

Jack London

Jack London nació en San Francisco en 1876, hijo ilegítimo de un astrólogo ambulante que pronto los abandonaría a él y a su madre, una joven «huida» de una acomodada familia de Ohio. Poco después de dar a luz, la madre se casó con John London, carpintero y vigilante jurado entre otros oficios, de quien el hijo tomaría el apellido. Jack dejó el colegio a los trece años, y desde entonces hasta los veintisiete, edad en la que se consagraría como escritor, su juventud fue inquieta y agitada: sus biógrafos y él mismo convertirían en leyenda sus múltiples trabajos y vagabundeos, de ladrón de ostras a buscador de oro en Alaska, así como su visionaria vocación política, formalizada con su ingreso en 1896 en el Partido Socialista de los Trabajadores. En 1903 publicó un reportaje sobre el proletariado del East End londinense, <i>Gente del abismo</i>, y <i>La llamada de la selva</i>, que le lanzó a la fama. Su experiencia marinera fue la base de <i>El lobo de mar</i> (1904), otro gran éxito, y a partir de entonces publicó asiduamente narrativa y ensayos, pronunció conferencias por todo el mundo y emprendió nuevos viajes. De uno de ellos nació un ciclo sobre los Mares del Sur, al que pertenecen los cuentos de <i>La casa del orgullo</i> (1909; ALBA CLÁSICA núm. ). Son de especial interés sus textos autobiográficos, la novela <i<Martin Eden</i> (1909) y las «memorias alcohólicas» de <i>John Barleycorn</i> (1913). London murió de una sobredosis de morfina y atropina en su rancho californiano, en 1916.

Related to Een dochter van de sneeuwvelden

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Een dochter van de sneeuwvelden

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Een dochter van de sneeuwvelden - Jack London

    Hoofdstuk I.

    „Wij zijn er, Juffrouw Welse, al spijt het mij te moeten zeggen, dat wij geen van de sloepen missen kunnen."

    Frona Welse stond vlug op, en kwam naar den eersten officier toe.

    „Wij hebben het zóó druk, legde hij haar uit, „en goudzoekers zijn zoo’n teere lading, ten minste —

    „Zeker, zeker, viel zij hem in de rede, „en ik doe waarlijk zelf alsof ik ook teer was. Vergeef mij de moeite die ik u veroorzaak, maar — maar — Zij draaide zich snel om en wees naar de kust. „Ziet u dat groote blokhuis? Tusschen die groep pijnboomen en de rivier? Daar ben ik geboren.

    „In dat geval zou ik er ook zoo gauw mogelijk naar toe willen", zei hij zacht en hartelijk, terwijl hij haar over het drukke dek geleidde.

    Alle menschen stonden elkaar in den weg: en iedereen riep het uit zoo hard als hij maar kon. Een duizendtal goudzoekers eischten op luiden toon dat hun bagage onmiddelijk aan wal gebracht zou worden. Alle luikgaten stonden wijd open, en de piepende stoomkranen brachten zoo snel mogelijk al die vreemdsoortige uitrustingen van uit het ruim naar het daglicht. Aan weerskanten van de stoomboot lagen rijen pramen. díe de toegeworpen cargo’s opvingen, en in ieder van deze pramen bevond zich een zweetende groeb mannen, die de neerdalende slingers aangespten en balen en kisten optilden in een zenuwachtig gezoek. Passagiers zwaaiden met hun recu’s en schreeuwden tegen hen over den rand van de stoomboot. Soms meenden er twee of drie dezelfde bagage als de hunne te herkennen, en dan werden ze handgemeen. De verschillende stempels, twee cirkels, of een cirkel met een puntje, veroorzaakten eindeloos geharrewar, terwijl iedere trekzaag wel aan twaalf menschen te gelijk scheen toe te behooren.

    „De betaalmeester zegt, dat hij er eenvoudig gek van wordt, zei de eerste officier, terwijl hij Frona Welse over de brug naar de landingplaats hielp, „en de klerken voor de lading laten de goederen stilletjes over aan de passagiers en leggen er het bijltje bij neer. Maar wij zijn toch nog niet zoo ongelukkig als de „Star of Bethlehem, stelde hij haar gerust, en wees naar een stoomboot die op een kwartmijl afstands voor anker lag. „De helft van haar passagiers heeft lastpaarden naar Skagnay en White Pass, en de andere helft moet over de Chilcoot. En nu zijn ze aan het muiten geslagen, en alles ligt stil."

    „Hola, jij daar!" ried hit, en wenkte een Whitehall, die zich bescheiden aan den buitenkant van al die drijvende drukte hield.

    Een kleine barkas, die dapper een groote praam sleepte, trachtte door te breken: maar de bootsman schoot zenuwachtig over zijn boeg, en net toen hij weer vrij was, ving hij een snoek. Daardoor draaide de boot om en bleef stil liggen.

    „Pas op!" riep de eerste officier.

    Een paar cano’s, van twee en zeventig voet, geladen met uitrustingen, goudzoekers en-Indianen, en met alle zeilen op, kwam van de tegenovergestelde richting. Een van de cano’s draaide scherp bij, naar de landingsplaats: maar de andere drukte de Whitehall tegen de praam aan. De bootsman had gelukkig de roeispanen bijtijds ingehaald, maar zijn vaartuigje kraakte onder den druk, en dreigde te worden platgedrukt.

    Toen hij dan ook weer op de been was, wenschte hij in krachtige bewoordingen alle cano-bestuurders en barkaskapiteins naar de hel. Een van de opvarenden van de praam boog zich over den rand en zond hem een hageljacht krakende en donderende vloeken toe terwijl blanken en Indianen van de cano hem bespotten en uitlachten.

    „Zeg lompert, riep er een, „waarom leer je niet eerst roeien? Maar de vuist van den schipper sloeg hem zoo hevig tegen zijn kaak, dat hij bedwelmd op een hoop bagage neerviel. Nog niet tevreden met deze daad van snel recht, sprong hij zelf in het andere vaartuig. De delver, die het dichtst bij hem zat, trok met forsche rukken aan zijn revolver, die vast zat in zijn glimmend lederen holster, terwijl de andere passagiers lachend den afloop zaten af te wachten. Maar de cano was al weer onder zeil, en de Indische stuurman dreef de punt van zijn pagaai tegen de borst van den schipper, en wierp hem hals over kop weer terug in de Whitehall.

    Terwijl een stortvloed van vloeken en verwenschingen losbarstte, en moord en doodslag onvermijdelijk scheen, blikte de eerste officier tersluiks naar het meisje aan zijn zijde. Hij verwachtte een verschrikt en ontdaan meisjesgezicht te zien, en was heelemaal niet voorbereid op het hooggekleurde en diep belangstellende gelaat dat zijn oogen ontmoette.

    „Het spijt mij zoo", begon hij.

    Maar zij viel hem ongeduldig in de reden. „Neen, neen, heelemaal niet. Ik heb er zoo’n pret in gehad. Maar ik ben toch blij, dat de revolver bleef steken. Als dat niet gebeurt was —"

    „Dan zouden wij zeker oponthoud gehad hebben bij het landen", lachte de eerste officier met veel tact.

    „Die vent is een afzetter, ging hij voort, en wees naar den bootsman, die zijn roeispanen weer te water gelaten had, en nu langs den kant van de boot peddelde. „Voor twintig dollars wil hij u wel aan land zetten. Als het een man was geweest, had hij er vijfentwintig voor moeten vragen, zei hij. Het is een zeeroover, geloof mij, en hij zal nog eens hangen. Twintig dollars voor een half uur werk! Verbeeld ie!

    „Op zij, hallo, op zij! waarschuwde de bewuste, en maakte tegelijkertijd een onhandige landing, waarbij hij een van zijn roeispanen over den rand van de boot in het water liet vallen. „Je hebt geen recht om de menschen zoo uit te maken, hoor, voegde hij er bij, terwijl hij met een uitdagend gezicht zijn mouw uitwrong, nadat hij de roeispaan gered had.

    „Je hebt goede ooren, vriendje", begon de eerste officier.

    „En een bliksemsch rappe vuist!" ketste de ander terug.

    „En een vlugge tong!"

    „Die heb ik noodig in mijn vak. Zonder die zou ik niet klaar komen met jullie zeehaaien. Dus ik ben een zeeroover? En jij dan, met je duizend passagiers die als sardines op elkaar gepakt zijn? Je vraagt ze dubbele eerste-klas prijs, en ze vreten tusschendeksch voer, en slapen in varkenskotten. Een zeeroover. hè? ik?"

    Een man met een rood gezicht, stak zijn hoofd over de ijzeren rand van de boot, en begon lustig te schreeuwen.

    „Mijn vee moet aan land! Kom hier. Mijnheer Thurston, en dadelijk, gauw wat. Vijftig van mijn ponies gaan naar den bliksem in dat smerige hok van jullie en je zult van me hooren als je ze niet dadelijk aan land werkt, dadelijk, hoor je? Ik verlies er duizend dollars per dag bij, en dat verdraag ik niet! Hoor je me, ik verdraag het niet! Je hebt me rechts en links bestolen van het oogenblik af, dat we de haven van Seattle verlieten, en ik zweer bij de poorten van de hel, dat ik het niet langer verdraag! Ik breng de heele firma op de flesch, zoo waar als mijn naam Thad Terguson is! Heb je me goed verstaan? Ik ben Thad. Terguson, en ie kunt niet gauw genoeg hier bij mij komen, als je je leven liefhebt! Hoor je het?"

    „Een zeeroover, hé?" mompelde de bootsman bij zichzelf.

    „Wie? ik?"

    Mijnheer Thurston wuifde kalmeerend met zijn hand tegen den man met het roode gezicht, en wendde zich weer tot het meisje.

    „Ik zou wel graag met u aan land gaan, en u naar den winkel brengen, maar u ziet hoe druk ik het heb. Goeden dag, en goede reis. Ik zal dadelijk een paar kerels roepen, en Uw bagage er uit laten halen. Morgen ochtend vindt U alles zonder mankeeren aan de zaak.

    Zij raakte vluchtig zijn hand aan, en stapte aan boord. Haar gewicht deed de lekke schuit overhellen, en het water drong door de bodem-planken heen, en stroomde over de punten van haar schoenen; maar zij nam het heel kalm op, ging in den stuurstoel zitten en trok haar voeten in de hoogte.

    „Halt! riep de officier. „Zoo kan het niet, Juffrouw Welse. Kom terug, en ik zal zoo gauw mogelijk een van onze booten te water laten.

    „Wel, ik zag je nog liever — in den hemel, schreeuwde de schipper, en stootte af. „Weg met je pooten!, dreigde hij. Maar Mijnheer Thurston greep de rand stevig vast, en kreeg tot belooning voor zijn ridderdienst een flinke mep met de roeispaan op zijn knokkels. Toen vergat hij zichzelf, en Juffrouw Welse er bij, en vloekte, vloekte dat het een aard had.

    „Ons afscheid had wel wat deftiger kunnen zijn", riep zij nog tegen hem, en haar heldere lach klonk over het water.

    „Verdomd! mompelde hij, terwijl hij beleefd zijn muts afnam, „dat is nog eens een vrouw! En een gevoel van leegte kwam op eens over hem. een hevig verlangen om zich altijd te spiegelen in de grijze oogen van Frona Welse. Hij zou zijn gevoel niet hebben kunnen ontleden: hij wist niet waarom; maar dit stond vast dat hij met haar wel naar het eind van de wereld had willen reizen. Zijn betrekking walgde hem, en hij kwam in de verzoeking den boel neer te smijten en naar Klondijke te trekken, waar zij heen ging; toen gleed zijn blik naar boven, naar de overhangende zijde van het schip; en hij zag het roode gezicht van Thad Terguson, en vergat den droom dien hij een oogenblik gedroomd had.

    Plof! een handvol water van zijn ijverige roeispaan sloeg haar vlak in het gezicht. „Ik hoop dat u er niet boos om bent, juffer, verontschuldigde hij zich. „Ik doe het zoo goed als ik kan, maar ik ben er geen held in.

    „Dat lijkt wel zoo", antwoordde zij vriendelijk.

    „Het is niet dat ik zoo dol op de zee ben." zei hij bitter, „maar ik wil toch graag een eerlijk stuivertje verdienen, en dit leek me de beste manier. Ik had al lang in Klondijke moeten zijn, als ik een beetje geluk had gehad. Ik zal je vertellen, hoe het kwam. Ik verloor mijn uitrusting op Windy Arm, halverweg, toen ik alles door de Pas had gekregen … Plons! Zij schudde het water uit haar oogen, en maakte allerlei bewegingen toen het langs haar warmen rug liep.

    „Je bent een flinke, sprak hij haar moed in. „Je zult hier wel aarden. Ga je heelemaal naar het binnenland?

    Zij knikte vroolijk van ja.

    „Nou, jij komt er wel. Maar zooals ik zei, nadat ik mijn uitrusting verloren had, ging ik maar weer naar de kust terug, want ik had geen geld om een andere op te scharrelen. Zie je, daarom moet ik zulke hooge prijzen vragen. Je bent toch niet boos, dat ik je zooveel heb laten betalen? Ik ben niet erger dan de rest, hoor juffer. Ik heb honderd bij elkaar moeten schrapen om dit oude wrak te koopen, waar je in de Staten nog geen tien voor zou krijgen. Overal vragen ze dezelfde prijzen. Ginds op de Skaguay Trail zijn hoefnagels net zooveel waard als een kwart dollar. Je gaat naar de toonbank zie je, en je roept om een whiskey. Whiskey kost een halven dollar. Goed, je drinkt je whiskey, smijt twee spijkers neer, en klaar is Kees. Niemand weigert die spijkers. Zij gebruiken ze als klein geld."

    „Je moet wel dapper zijn dat je je weer in het land waagt na zoo’n ondervinding. Wil je me niet zeggen hoe je heet? Misschien ontmoeten we elkaar nog wel eens in het binnenland."

    „Wie? Ik? O, ik ben Del Bishop, een goudrots-zoeker; en als we elkaar ooit weer tegen het lijf loopen, denk er dan aan dat ik je mijn laatste hemd — ik wil zeggen mijn laatste hap brood zou geven."

    „Dank je", antwoordde zij met een vriendelijken glimlach; want zij was een vrouw die hield van dingen die spontaan uit het hart kwamen.

    Hij wachtte met roeien tot hij in het water dat over zijn voeten spoelde, een oud blikje gevonden had.

    „Je moest maar wat water uithoozen, beval hij, en gooide het haar toe. „De schuit lekt erger na die knauw

    Frona glimlachte bij zich zelve, trok haar rokken in de hoogte, en zette zich aan het werk. lederen keer dat zij zich bukte, rezen en daalden de met gletschers bedekte bergen als groote golven langs den horizon. Soms moest zij haar rug eens even rust gunnen, en dan keek zij naar de drukke kust waarheen zij roeiden, en verder naar de zee-inham, waarin een twintigtal groote stoomschepen voor anker lagen. Van elk van deze, kwam en ging een voortdurende stroom van schouwen, pramen, cano’s en andere kleine bootjes. De mensch, de machtige werker, worstelend tegen een vijandelijke omgeving, dacht zij, in herinnering aan de groote meesters, wier woorden van wijsheid zij aangehoord had in collegezalen, en gelezen in middernachtelijke studien. Zij was een ontwikkeld kind van haar eeuw, en had een tamelijk goed inzicht in de natuurlijke wereld en haar krachten. En zij beminde die wereld, met een grooten eerbied.

    Gedurende eenigen tijd had Del Bishop de stilte niet anders verbroken dan door het plassen van zijn roeispaan; maar op eens viel hem een gedachte in.

    „Je hebt me ie naam nog niet gezegd", zei hij met een gevoel van zelfingenomen kieschheid.

    „Mijn naam is Welse, antwoordde zij. „Frona Welse.

    Er kwam een uitdrukking van grooten eerbied over zijn gezicht, die al grooter en grooter werd. „Ben — je — Frona — Welse, zei hij langzaam. „Jacob Welse is toch je vader niet, wel?

    „Jawel, ik ben de dochter van Jacob Welse, om je te dienen."

    Hij stak zijn lippen vooruit, en floot eens tusschen zijn tanden; toen hield hij op met roeien: „Zeg, ga eens dadelijk weer op de stuurstoel zitten, en neem je voeten uit dat water, kommandeerde hij. „En geef mij het blikje eens aan.

    „Hoos ik dan niet naar je zin?" vroeg zij verontwaardigd.

    „Bestig, je doet het bestig; maar, maar je bent — je bent —."

    „Net dezelfde die ik was voordat je wist wie ik was. Roei maar door, dat is jouw deel van het werk en ik zorg voor het mijne."

    „O, jij zult er wel komen! mompelde hij verrukt, en boog zich weer over zijn roeispanen. „En Jacob Welse is je vader? Wel, ik had het dadelijk moeten begrijpen.

    Toen zij de landtong bereikten, die opgehoopt lag met stapels van de meest verschillende koopwaren en tjokvol menschen was, bleef zij nog lang genoeg in de boot om haar veerman hartelijk de hand te schudden. En hoewel hij zoo iets nu juist niet gewoon was van zijne vrouwelijke beschermsters, verklaarde Del Bishop het zonder moeite door het feit, dat zij de dochter van Jacob Welse was.

    „Vergeet niet dat mijn laatste stuk brood voor jou is", verzekerde hij haar nogmaals, terwijl hij haar hand vasthield.

    „En je laatste hemd ook; vergeet dat niet."

    „Wel, je bent een — een — oolijkert! lachte hij met een laatsten handdruk. „Een oolijkert!

    Haar korte rok belette in geenen deele de vrije beweging van haar ledematen; en zij was aangenaam verrast te merken dat de snelle trippelpasjes op de straatsteenen dadelijk plaats maakten voor den langen gemakkelijken golvenden stap, die het lange pad vereischt, en die men eerst na veel moeite en studie verkrijgt. Meer dan één gouddelver was van hetzelfde oordeel als Del Bishop, na een blik op haar enkels en haar in grijze slobkousen gehulde kuiten geslagen te hebben. En meer dan één zag haar in het gelaat, en nog eens, en nog eens, want zij had een open blik waarin men echte kameraadschap las: en in haar oogen schitterde altijd een vriendelijk licht, als de zachte glans van een liefelijken zonsopgang; en als iemand tegen haar glimlachte, glimlachten haar oogen terug. En dat vriendelijke licht veranderde telkens en telkens van natuur — het was vroolijk, deelnemend, verheugd, snaaksch — steeds in harmonie met datgene waar het op staarde. En soms spreidde dat licht zich over het geheele gelaat, totdat alles aan haar glimlachte. Maar het was altijd in oprechte kameraadschap. En er was allerlei reden voor haar om te glimlachen terwijl zij zoo met haastigen tred door de menigte drong, over de landtong en het vlakke land naar het blokhuis, dat zij aan Mijnheer Thurston gewezen had. De oude tijd was teruggekeerd, en de middelen van verplaatsing en vervoer waren in den meest primitieven staat. Menschen, die nooit anders dan kleine pakjes gedragen hadden, waren nu lastdieren geworden. Zij liepen niet meer rechtop in den zonneschijn, maar bogen het lichaam voorover en het hoofd ter aarde. Iedere rug was een pakzadel geworden, en de riemen begonnen wonden in het vleesch te maken. Zij wankelden onder de ongewone lasten, en hun beenen, dronken van vermoeienis, zwaaiden her- en derwaarts tot de zon onderging, en drager en last ter aarde zonken. Er waren anderen, die met een heimelijk genot hun goederen op tweewielige wagentjes laadden, en ze vroolijk voorttrokken — alleen om ze af te laden op de eerste plek waar de groote ronde rotsblokken het pad versperden. Dan redeneerden zij opnieuw over de beste wijze om in Alaska te reizen, dankten het wagentje af, of rolden het terug naar de kust, waar zij het tegen een fabelachtigen prijs aan den laatstaangekomene verkochten. Nieuwelingen, met revolvers, patronen en jachtmessen in hun gordels, gingen dapper het lange pad op, om stilletjes terug te keeren, en in wanhoop revolvers, patronen en messen op den grond te gooien. Zóó, hijgende, en in het bitter zweet huns aanschijns, boetten deze zonen van Adam voor de zonde van hun voorvader.

    Frona voelde een vage onrust bij het gezicht op die trillende menigte, wie de dorst naar goud naar het hoofd gestegen was; en het liefelijke landschap, met zijn oude herinneringen werd als ’t ware uitgewischt door al die zwoegende vreemdelingen. Zelfs de oude grenspalen kwamen haar vreemd voor. Het was hetzelfde beeld, en toch niet hetzelfde. Hier, op deze grasvlakte, waar zij als kind gespeeld had, en geschrokken was van de echo van haar stem die tegen de gletschers weerkaatste, liepen nu tien duizend mannen op en neer, trapten het teere gras in den grond, en verdreven de diepe stilte.

    En verder het lange pad op waren weer andere tien duizend man, die hier langs gekomen waren; en over de Chilcoot waren er nog eens tien duizend. En achter haar, langs de geheele kust van Alaska, met zijn vooruitspringende eilanden tot aan Horn toe, waren er nog eens tien duizend, gebruikers van wind en stoom, haastig samengeloopen van de einden der aarde. Evenals voorheen rolde de Dyea River donderend naar de zee; maar haar oevers waren platgedrukt door de voeten van vele mannen, en deze mannen sleepten in lange rijen de druipende sleeplijnen en de zwaargeladen booten volgden hen, terwijl zij het stijgende pad opzwoegden. En de wil des menschen worstelde tegen den wil van het water en de mannen lachten om de oude Dyea River, en drukten haar oevers steeds platter voor degenen die na hen kwamen.

    De winkelvloer waarover zij eens in en uit geloopen was, en van waar zij met ontzag gekeken had naar den ongewonen aanblik van een enkelen jager of bontverkooper, was nu geheel gevuld met een troep schreeuwende mannen. Waar oudtijds één brief, die op den geadresseerde wachtte, een voorwerp van verbazing was geweest, zag zij nu, toen zij door het raam keek, de mail opgehoopt van den vloer tot de zoldering. En het was om die mail dat de mannen zoo dringend riepen. Vòòr het pakhuis, bij de weegschaal, was een andere groep. Een Indiaan wierp zijn pak op de schaal, de blanke eigenaar schreef het gewicht in zijn notitieboek, en dadelijk werd er weer een ander pak op geworpen. Om ieder pak waren riemen, die de drager om zijn schouders sloeg voor de gevaarlijke reis over de Chilcoot. Frona drong dichter bij. Zij stelde belang in lasten. Zij herinnerde zich hoe in haar kindsheid, de eenzame zoeker of koopman zijn uitrusting voor zes cents over liet dragen — honderd twintig dollars de ton.

    De nieuweling, die zijn goederen liet wegen, zocht in zijn gids. „Acht cents, zei hij tegen den Indiaan. Waarop de Indianen allen tegelijk hoonend lachten en riepen: „Veertig cents. Er kwam een pijnlijke uitdrukking op zijn gelaat, en hij keek angstig rond. De deelnemende uitdrukking in de oogen van Frona trof hem, en hij keek haar vragend aan. In werkelijkheid trachtte hij de onkosten voor een uitrusting van drie ton terug te berekenen bij een vracht van veertig dollars de honderd. „Vier en twintig honderd dollars voor dertig mijlen! riep hij uit. „Wat moet ik doen?

    Frona haalde haar schouders op. „Betaal hun maar liever de veertig cents, anders doen ze er de riemen af."

    De man dankte haar, maar in plaats van te luisteren ging hij voort met pingelen. Een van de Indianen kwam naderbij, en begon de riemen los te gespen. De nieuweling aarzelde, maar juist toen hij toe wilde geven, sloegen de dragers hun prijs op tot vijf en veertig cents. Met een pijnlijken glimlach knikte hij dat het goed was. Maar een andere Indiaan kwam naar de groep toe, en begon ijverig te fluisteren. Op eens ging er een gejuich op, en, voordat de man begreep wat er gebeurde, rukten zij hun riemen af en gingen er van door, om overal waar zij liepen te verkondigen, dat de vracht naar Lake Linderman vijftig cents was.

    Plotseling greep een algemeene zenuwachtigheid de groep voor den winkel aan. Zij fluisterden opgewonden tegen elkaar, terwijl aller oogen gevestigd waren op drie mannen, die op het lange pad naderden. Het drietal zag er heel gewoon uit, slecht gekleed, zelfs haveloos. In een meer beschaafde maatschappij zou de dorpspolitie ze dadelijk als landloopers ingerekend hebben. „French Louis, fluisterde de nieuweling tegen de anderen. „Eigenaar van een blok van drie stukken land in Eldorado, onderrichtte de man naast Frona haar. „Die staat voor geen tien millioen op. French Louis, die een beetje vóór zijn kameraad uitliep, zag er niet naar uit. Ergens op den weg had hij zijn hoed verloren, en een gestreept zijden doek was achteloos om zijn hoofd gewonden. En al bezat hij dan ook tien millioen, toch droeg hij zijn eigen reiszak op zijn breede schouders. „En die andere, die met de baard, dat is Swiftwater Bill, ook een van de Koningen van Eldorado.

    „Hoe weet ie dat?" vroeg Frona ongeloovig.

    „Hoe ik het weet! riep de man uit. „Hoe ik het weet? Wel, zijn portret heeft de laatste zes weken in alle couranten gestaan. Kijk maar! En hij vouwde een courant open. „En het lijkt waarlijk nog al goed ook. Ik heb er zóó lang naar gekeken, dat ik zijn kop uit duizenden zou kennen. „En wie is dan de derde? vroeg zij, daar zij hem als een geloofwaardige bron begon te beschouwen.

    Hij ging op zijn teenen staan om beter te zien.

    „Ik weet het niet, erkende hij met spijt, en tikte zijn buurman op den schouder. „Wie is die magere, met zijn baardeloos gezicht? Die daar met zijn blauwe boezeroen en een lap op zijn knie?

    Maar op eens slaakte Frona een blijde kreet en sprong vooruit. „Matt, riep zij, „Matt Mac Carthy!

    De man met het stuk op zijn knie drukte haar hartelijk de hand, hoewel hij haar niet kende, en het duidelijk aan zijn oogen te zien was dat hij haar niet vertrouwde.

    „O, je herkent mij niet meer! babbelde zij. „Probeer nu maar niet te zeggen, dat je het wel doet! Als er niet zooveel toeschouwers waren, dan zou ik je omhelzen, oude beer! En toen begon zij op plechtigen toon te zeggen: „En de kleine Beertjes waren erg hongerig. En de groote Beer zei: „Raadt eens, wat ik heb, kinders. En het eene kleine Beertje raadde bessen, en een ander klein Beertje raadde zalm, en het derde kleine Beertje raadde stekelvarken. Toen lachte groote Beer: „Woef! Woef! en hij zei: „Een lekkeren grooten dikken man."

    Terwijl hij luisterde, kwam er een uitdrukking van herinneren op zijn gelaat, en toen zij geeindigd had, trokken er rimpeltjes om zijn oogen en hij lachte met een bijzonder grappig stil lachje.

    „Zeker, ik ken je heel goed, legde hij uit. „maar ik kan je toch voor mijn leven niet thuis brengen.

    Zij wees naar den winkel, en keek hem in spanning aan.

    „Nu ben ik er! Hij ging achteruit en bekeek haar van het hoofd tot de voeten; toen veranderde zijn uitdrukking in een van teleurstelling. „Het kan niet zijn. Ik zag je voor een ander aan. Je hebt nooit in die ruwe loods kunnen leven, terwijl hij met zijn duim wees.

    Frona knikte heftig van ja.

    „Ben je het dan toch waarlijk zelf? Het kleine moederlooze schatje met haar gouden haar, waar ik zoo dikwijls de klissen uitgekamd heb? Het kleine heksje, dat met bloote voetjes en beentjes over de heele plaats liep?"

    „Ja, ja", bevestigde zij vroolijk.

    „Dat kleine duivelskind, dat de trekhonden stal, en in het hartje van den winter over den Pas trok om te zien waar de wereld aan den anderen kant eindigde, alleen omdat oude Matt Mac Carthy haar sprookjes vertelde?"

    „O Matt, lieve oude Matt! Herinner je nog eens hoe ik zwemmen ging met de Siwash meisjes uit het Indianen kamp?"

    „En hoe ik je bij je haar uit het water haalde?"

    „En een van je nieuwe rubber schoenen verloor?"

    „Nu dan geloof ik dat ik het mij herinner. En het was een heel weinig nette geschiedenis. En de schoenen waren tien dollars waard over je vaders toonbank."

    „En toen ging je weg, over den Pas, naar het binnenland, en wij hoorden niets meer van je. Iedereen dacht dat je dood was."

    „Ja, ik herinner me dien dag. Je snikte in mijn armen en wou ouden Matt geen kusje tot afscheid geven. Maar eindelijk deed je het toch, riep hij triomfantelijk uit, „toen je zag, dat ik werkelijk wegging. Wat was je toch een klein ding!

    „Ik was pas acht jaar!"

    „En dat is twaalf jaar geleden. Twaalf jaar heb ik in het binnenland gesjouwd, zonder ooit er uit te komen. Je moet dus nu wel twintig zijn?"

    „En ik ben bijna zoo groot als jij," bevestigde Frona.

    „Je bent een knappe vrouw geworden, lang en goedgebouwd en zoo al meer." Hij beschouwde haar met critischen blik. „Je kon alleen wel wat dikker zijn, zou ik zoo zeggen.

    „Neen, neen", weerde zij af. „Niet met twintig jaar, Matt, met niet twintig jaar. Voel mijn arm eens, dan zal je eens wat zien. Zij boog haar arm totdat de biceps zwol.

    „Flinke spieren, gaf hij toe, terwijl hij met zijn hand bewonderend over de dikke knobbel streek. „Net alsof je hard voor je brood had moeten werken.

    „O, ik kan met halsters werken, en boksen, en schermen, riep zij uit, achter elkaar de verschillende typische houdingen aannemend, „en zwemmen, en dujken, en twintig maal achter elkaar over een paal springen, en — op mijn handen loopen. Daar!

    „Is dat wat je daarginds gedaan hebt?" Ik dacht dat je geleerdheid ging op doen.

    „Maar zij onderwijzen, nu op een andere manier, Matt, en ze sturen je niet terug met je hoofd vol—

    „En je beenen zoò dun dat ze al de geleerdheid niet dragen kunnen. Nu, dan vergeef ik je je flinke spieren."

    „Maar hoe staat het met jezelf, Matt? vroeg Frona. „Wat heeft de wereld in die twaalf jaar voor jou gedaan?

    „Luister dan goed! Hij ging wijdbeens staan, wierp zijn hoofd achterover, en zette een hooge borst. „Hier zie je dan nu Mijnheer Matthew Mac Carthy, een koning uit de edele Eldorado dynastie door de kracht van zijn eigen rechter arm. Mijn bezittingen zijn grenzenloos. Ik heb meer goud in een minuut, dan ik ooit in mijn heele vroegere leven bij elkaar gezien heb. Het doel waarom ik dit uitstapje naar de Staten maak, is, een onderzoek naar mijn voorouders in te stellen. Want ik ben overtuigd, dat die eens bestaan hebben. Goud kan je in Klondyke vinden, maar geen goede whiskey. Daarom is mijn tweede doel, een glas echte whiskey te drinken voor ik sterf. En ik heb een duren eed gezworen, terug te komen en toezicht te houden op mijn bezittingen in Klondijke. Ja zeker, en ik ben een koning uit Eldorado; en als je soms verlegen zit om een flink sommetje, dan zal ik zelf het je leenen.

    „Dezelfde goede lieve Matt, die nooit oud wordt", lachte Frona.

    „En jij bent een echte Welse, met je boksers spieren en filosofen hersenen. Maar laten wij naar binnen gaan op de hielen van Louis en Swiftwater. Andy houdt nog winkel, zeggen ze, en we zullen eens zien, of lk nog in zijn herinnering leef."

    „En ik ook." Frona nam hem bij de hand. Het was een van haar slechte gewoonten om menschen, die zij lief had, altijd

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1