Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De val van Mehmet: -
De val van Mehmet: -
De val van Mehmet: -
Ebook536 pages8 hours

De val van Mehmet: -

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'De val van Mehmet' is de tweede roman van Hülya Cigdem na haar debuut 'De importbruid'. Ook in haar tweede boek deelt de schrijfster het leven en de dagelijkse beslommeringen van Turkse migranten in Brabant. Mehmet woont op het platteland in Anatolië en leeft zonder problemen volgens de conservatieve normen en waarden. Maar wanneer hij met een gescheiden vrouw trouwt, verliest hij zijn goede reputatie en acceptatie van zijn familie en de gemeenschap. Samen vertrekken ze naar Nederland voor een vrijer bestaan, maar ook hier wordt Mehmet op de proef gesteld. Kan hij zijn dromen verwezenlijken als Turkse migrant in het Brabantse Tilburg? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 19, 2023
ISBN9788726879322

Related to De val van Mehmet

Related ebooks

Related categories

Reviews for De val van Mehmet

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De val van Mehmet - Hülya Aydogan

    De val van Mehmet

    Copyright © 2014, 2021 Hülya Cigdem and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726879322

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor mijn ouders

    Met dank aan Mehmet Cantürk die me milder heeft gestemd

    Mehmet junior is de zoon van Muhammed, die de zoon is van Mehmet senior. Zijn zoon heet Muhammed, die zijn zoon Deniz heeft genoemd. De naamgeving van Deniz is een breuk met een eeuwenoude traditie: de eerstgeboren zoon wordt naar de grootvader vernoemd.

    In het midden van de jaren zeventig vestigde Mehmet zich met zijn vrouw Hatice in Tilburg. In de Fatimastraat deed Mehmet alles wat zijn in macht lag, en meer, om zijn kinderen op te voeden tot voorbeeldige moslims. Zijn grootste steun en toeverlaat was Allah, tot Hij hem in de steek liet.

    Mehmet was een man zoals duizend-en-een anderen: een zoon, een vader, een buurman, een vriend, een gastarbeider, een vreemde aan wie je voorbijliep. Hij was een man die stond als een vesting, een laatste bastion van fatsoen. Gesterkt door zijn geloof hield hij moedig stand tegen het kwaad dat sluw om zich heen greep, in de vorm van het groene goud. Mehmet vocht moedig: ‘De eer of de dood!’

    Onwankelbaar, tot hij van binnenuit werd veroverd.

    Is het toeval dat veel stoffige zolders familiegeheimen verbergen die het daglicht niet kunnen verdragen? Waar kun je schuilen als je lot je in de armen van de duivel jaagt? De val van Mehmet vertelt over het gevecht tussen zijn geweten en zijn goede naam.

    STAMBOOM

    1 – De begrafenis

    En dien uw Heer

    tot dat de zekerheid tot u komt.

    De lieden van Al-Hiǧr worden gestraft (Al-Hiǧr 15:99)

    ‘Bismillahirrahmânirrahîm, in de naam van Allah, de erbarmer, meest barmhartige.’ Mehmet stond op met dit mantra en hij ging ermee naar bed. Bismillahirrahmânirrahîm. In zijn negenenvijftigjarig bestaan had hij deze woorden vaker uitgesproken dan zijn eigen naam. Hij had dat nog jarenlang willen doen, maar meer tijd was hem niet gegund. Vandaag blies hij zijn laatste adem uit. Al was het met wat hulp.

    Het was on-Hollands weer voor oktober. De meteorologen hadden de herfst al aangekondigd, toch klampten de bladeren in de tuin van het Tilburgse Elisabeth Ziekenhuis zich nog vast aan de takken. Vastbesloten het leven nog lang niet te laten, hulden ze zich in het mooiste groen. Dat kon van Mehmet niet gezegd worden. Hij vertoonde geen enkele levenslust meer, alsof er in de hemel al zeventig maagden op hem zaten te wachten.

    De zon scheen schaamteloos vrolijk zonder rekening te houden met het verdriet van de familie Cantürk. De vogels waren in feeststemming, maar de pater familias lag rustig in het kille mortuarium, drie weken na zijn auto-ongeluk.

    Het liefst was Hatice daar gebleven. In de kou naast haar man voelden haar ledematen zwaar en leken haar gedachten verdoofd. Vooral dat laatste vond ze prettig; haar hersens maakten overuren sinds Mehmet in het ziekenhuis terecht was gekomen. Ze besefte dat ze nooit meer lichtvoetig door het leven zou gaan en dat ze met haar schuldgevoel zou moeten leren leven.

    Muhammed en Mustafa, hun twee zonen, stonden om haar heen als beschermengelen, maar haar vleugels waren gebroken. Haar steun en toeverlaat in dit vreemde land had haar in de steek gelaten. Toen hij doodging waren zijn ogen open. De angstig smekende blik die langzaam doofde, deed vermoeden dat hij de engel des doods in de ogen keek of vreesde voor de Schepper, maar volgens Hatice betekende het dat Mehmet zijn gezin nog niet wilde verlaten.

    ‘Hij wilde nog overgrootvader worden,’ zuchtte Hatice, ‘maar we hebben hem de dood ingejaagd.’

    ‘Anne, je wordt nog ziek als je zo doorgaat,’ zei Ayșe snikkend tegen haar moeder. Ze was de enige dochter en volgens haar broers de lieveling van hun vader.

    De stemmen van haar kinderen galmden door de holle ruimte. Het ontging Hatice waarover ze spraken.

    ‘We moeten gaan,’ herhaalde haar oudste zoon Muhammed. Hij sloeg een arm om haar schouder en klopte er een paar keer geruststellend op.

    Met de onbeschrijfelijke pijn van het allerlaatste afscheid, drukte ze haar lippen op het koude voorhoofd van haar man en snoof de frisse geur op van zijn eau de cologne die nog om zijn gezicht hing. Bij hem liet ze haar hart achter. Ze nam de bijna ondraaglijke last van zorgen over haar toekomst en haar kinderen met zich mee.

    Muhammeds hand gleed onder haar oksel. Mustafa pakte haar andere arm vast. Kennelijk was het tijd. Ze stribbelde niet tegen, ze hield niet van drama, wel van het leven en van haar kinderen: Muhammed, Ayșe en Mustafa. Alleen de jongste woonde nog thuis. Het was de bedoeling geweest dat ook hij zou gaan verhuizen, maar de situatie was nu veranderd. Hatice was ervan overtuigd dat Mustafa haar nooit alleen zou laten. Ze had hem niet voor niets gebaard en grootgebracht.

    Ze wist niet hoe ze zich staande moest houden zonder Mehmet. Eerst zou ze zijn begrafenis in hun geboortedorp in het Turkse Dipsizkuyu moeten zien te overleven, daarna de confrontatie met haar schoonmoeder, de roddels over zijn dood en wellicht die twee samen. Vervolgens kwam de bruiloft van Mustafa. Ze wist niet wat erger was: of ze nu het huwelijksfeest van haar jongste zoon zonder de hulp van haar man zou moeten doorstaan of dat ze in haar eentje moest voorkomen dat het hele huwelijk afgeblazen zou worden. Zijn verloofde wilde niet mee naar de begrafenis van haar aanstaande schoonvader, dat beloofde in ieder geval niet veel goeds. Hatice mocht Sibel wel, maar meer dan dat ze haar niet als schoondochter zou krijgen, baarde het schandaal erna Hatice zorgen.

    ‘Allah ’im, geef mij geduld, geef mij kracht,’ smeekte ze.

    Toen ze de draaideur van het ziekenhuis uitstapte, stond Hatice stil en hield haar rechterhand voor haar ogen als bescherming tegen de zon. Het verschil in temperatuur tussen het mortuarium en de buitenlucht was te groot. Haar lichaam begon te ontdooien. De pijn van het verlies leek te gedijen in de warmte en breidde zich uit naar haar longen. Haar borstkas voelde als een te krap korset dat op het punt van knappen stond. Ze wilde aanstalten maken om terug te keren naar haar man, maar ze realiseerde zich dat ze ook niet eeuwig bij hem kon blijven. Het lichaam van Mehmet moest nu naar de moskee waar hij voor het laatste gebed ‘gewassen en gestreken’ zou worden. Die woorden had Mehmet elke keer gezegd nadat hij zich voor het vrijdaggebed uitgebreid had gewassen en geschoren en zijn beste kleren aan had getrokken.

    ‘Hatice,’ riep hij dan zachtmoedig, ‘ik ben gewassen en gestreken en ga naar de moskee.’ Zij liep dan met hem mee naar de voordeur waar hij haar op haar voorhoofd kuste. De geur van Düzce-tabac cologne, waar hij bij zweerde, zou ze het meeste missen. De mooiste jaren van haar leven waren voorbij geraasd alsof ze er zelf niet bij was geweest. Ze begon zachtjes te huilen. Muhammed en Mustafa hielden haar stevig vast, ze waren vast bang dat ze in elkaar zou zakken. Ze liet zich naar de parkeerplaats dirigeren.

    Muhammed drukte op de afstandsbediening van zijn auto, die met een snerpende toon de lampen liet knipperen en tegelijk de deuren van het slot haalde. Het geluid kraste vandaag in Hatices oren terwijl ze zich er normaal gesproken over verheugde. Zulke technologie ging haar verstand te boven. Ze had het de eerste keer met verbazing gadegeslagen. Het bleef haar fascineren. Dat je tv-zenders kon wisselen vanaf de bank vond ze al heel vreemd, maar het was haar helemaal een raadsel hoe een sleutel met een zwart kapje op afstand de vergrendeling naar boven kon trekken, als een onzichtbare hand. Vandaag wilde ze er niets van weten. Eigenlijk wilde ze niet eens in de auto stappen, maar naar huis lopen was geen alternatief. De Fatimastraat was weliswaar in Tilburg-Zuid waar ook het ziekenhuis stond, maar ze had geen kracht om haar ene been voor het andere te zetten.

    De zon weerkaatste als in een spiegel op de grijze metallic lak van de Mercedes. Muhammed en Mustafa brachten haar naar de passagierskant. Muhammed trok zijn arm los uit de lus van haar elleboog en oksel en legde haar hand op het zwarte doek van het dak. Het brandde aan haar handpalm.

    ‘Waarom heb je de auto niet in de schaduw geparkeerd?’ vroeg ze.

    Haar zoon schudde alleen zijn hoofd en hield wijselijk zijn mond. Het was niet het juiste moment om te gaan ruziën.

    Mustafa opende het portier, klapte de stoel naar voren en wenkte zijn zus dat ze moest instappen. Daarna wurmde hij zich naar binnen en trok de stoel recht. Met hulp van Muhammed ging Hatice op de bijrijdersstoel zitten, daarna nam hij plaats achter het stuur en reed weg. Een geluidssignaal in de auto herinnerde Hatice er luid en duidelijk aan dat ze haar gordel om moest doen.

    Muhammed had zich voorgenomen naar de garage te gaan om te vragen of ze dat irritante geluid konden uitzetten. Maar dat moest maar wachten tot hij terug was van de begrafenis. In de auto was het benauwd, maar niemand vroeg het dak open te gooien. Het was geen plezierritje. Muhammed draaide de ramen open en reed naar het huis waar zijn ouders woonden sinds Hatice haar geboortedorp had verlaten.

    Hoe tenger Ayșe en Mustafa ook waren, het viel niet mee om met twee inzittenden op de achterbank over de drempels te rijden zonder dat de onderkant van de auto de weg raakte. Het was al lastig genoeg als hij erin zat met zijn vrouw Meral en hun dertienjarige zoon Deniz.

    Elke drempel nam hij schuin en in slakkengang. Tot zijn ergernis was de straat van zijn ouders bezaaid met de grootste vijand van iedere sportauto.

    ‘Dit is geen wagen voor deze straat.’ Dat was de reactie geweest van zijn vader toen Muhammed trots als een pauw zijn aankoop kwam tonen. Nooit kon Mehmet domweg blij voor hem zijn. Nu was hij dood zonder dat hij hem een keer gecomplimenteerd had zonder het begeleidende commentaar of een lange preek. Muhammed gaf net wat meer gas dan de bedoeling was; het chassis van de auto schraapte over de drempel. Hij gaf geen krimp. Met moeite onderdrukte hij de neiging, eerder de behoefte, iets te vernielen.

    Het was drukker in de Fatimastraat dan toen ze die ochtend vertrokken waren. Muhammed kon geen parkeerplek vinden. Hij ergerde zich aan de auto die pal voor hun huis stond.

    ‘Onbeschoft,’ zei hij, ‘dat ze er geen rekening mee houden dat we juist vandaag die plek hard nodig hebben.’

    Hij parkeerde op de stoep voor de deur en spoorde zijn moeder aan om uit te stappen. Ze leek daar echter geen zin in te hebben. Als een zwerm ongewenste bijen, zat thuis een horde aan bezoek op hen te wachten, allemaal vrouwen.

    Naast de schoonouders van Mustafa uit Keulen, die al twee dagen bij hen bivakkeerden, waren er ook vrienden, kennissen en vage bekenden uit alle hoeken en gaten van de stad en daarbuiten gekomen. Iedereen die hoorde dat Mehmet was overleden had zich naar zijn huis gesneld. De mannen hadden zich geïnstalleerd bij Fadime en Ali, kennissen van de familie Cantürk, die op een kwartier loopafstand woonden. Het was traditie op zulke dagen de nabestaanden niet alleen te laten. Hoe meer mensen er waren met wie ze hun verdriet konden delen, hoe minder ze het zelf hoefden te dragen. Toch ervoer niemand van het gezin Cantürk al deze belangstelling als prettig. Achter de aandacht school nieuwsgierigheid.

    Vooral één vraag lag op ieders lippen bestorven: ‘Hoe is Mehmet doodgegaan?’

    Het gezin van de overledene had genoeg aan zichzelf. Wat zouden ze vertellen, maar vooral ook wat niet? Bezoek kun je niet wegjagen, zoals bijen. Je kunt je ook niet verontschuldigen omdat je liever alleen wilt zijn met je gezin en het bezoek beschaafd naar de deur begeleiden. Er zijn nu eenmaal onzichtbare grenzen die je niet kunt overschrijden.

    Fadime, een jeugdvriendin van Hatice uit Dipsizkuyu, opende de voordeur en onthaalde hen met klaagzang. Ze herstelde zich snel toen ze zag dat Hatice kalmer was dan ze had verwacht. Ze liet hen binnen en wachtte in de te krappe hal tot ze hun jassen en schoenen hadden opgeborgen.

    De keukendeur ging open. De schoondochters, Meral en Sibel, bleven aarzelend staan omdat het zo vol was in de hal. Voor de gelegenheid droegen beiden een hoofddoek, zoals dat in de kringen van de familie Cantürk gebruikelijk was, zeker als het de begrafenis van een familielid betrof. De hoofddoek voelde voor beide dames onwennig, als een pruik. Ze hadden de doeken van zwart katoen met witte madeliefjes van hun schoonmoeder Hatice gekregen, die daarmee te kennen had gegeven wat er van hen verwacht werd tijdens deze dagen.

    Dat verdomde stukje doek had al tweedracht gezaaid in de familie. De ouders van Meral hadden haar wel verteld hoezeer haar schoonvader Mehmet hechtte aan het dragen van een hoofddoek, maar ze was er zeker van geweest dat haar aanstaande man, Muhammed, daar heel anders over dacht. Mehmet was er gemakshalve van uitgegaan dat Meral besefte in wat voor familie ze kwam en dat ze wist wat haar te wachten stond na de bruiloft. Meral, van haar kant, was insinuerende opmerkingen uit de weg gegaan in de veronderstelling dat Mehmet na de trouwerij wel bij zou trekken.

    ‘Laat hem toch kletsen, hij houdt vanzelf op,’ had Muhammed gezegd.

    Ze had er niet op gerekend dat Mehmet eindeloos zou doorgaan over wat haar te wachten stond: hel en verdoemenis. Ze had genoeg gekregen van de opdringerige adviezen van haar schoonvader en bleef weigeren de hoofddoek te dragen. Muhammed nam het nooit voor haar op, daarom had Meral Mehmet jarenlang gemeden.

    Meral had eerst een beetje tegengesputterd, maar haar schoonzus Sibel had haar deze ochtend omgepraat. Iedereen verwachtte dat ze juist nu een hoofddoek zou dragen en het was de enige manier om nog meer roddels te voorkomen. Met tegenzin had ze de doek omgedaan en de uiteinden kruiselings langs haar nek getrokken in de richting van haar borsten.

    Sibel had makkelijk praten. Na zijn ervaringen met zijn eerste schoondochter deed Mehmet niet moeilijk toen hij zag dat Sibel ook geen hoofddoek droeg. Hij had zich erbij neergelegd. Hoewel Meral het Sibel gunde, wakkerde het bij haar ook een vreemd soort jaloezie aan. Sibel ging alles zo gemakkelijk af! Afwezig keek Meral naar wat er zich afspeelde in de hal.

    Muhammed maakte aanstalten om zijn moeder naar haar bed te brengen.

    Fadime riep hem zacht maar dwingend tot de orde. ‘Wat doe je? Iedereen wacht op haar in de woonkamer!’

    Hij fluisterde dat dat hem niets kon schelen. ‘Zie je het niet? Ze moet rusten.’

    ‘Kom,’ wenkte Mustafa zijn broer, ‘laat de vrouwen het zelf uitzoeken. We kunnen beter alvast naar de moskee gaan.’

    ‘Eerst even jullie gezicht laten zien bij de mannen,’ beval Fadime, ‘ze zitten in ons huis.’ Ze drong er ook op aan dat ze naar de Turkse bakker zouden gaan om ayran, de Turkse karnemelk, en grote ronde lahmacun te bestellen. Die zou worden uitgedeeld als dank voor het laatste gebed voor de ziel van hun vader. Vijfhonderd stuks moest genoeg zijn, schatte Fadime.

    ‘De lahmacun moet een beetje pittig zijn en het deeg knapperig. Doe ook maar een stuk of twintig met kaas, voor wie geen gehakt lust.’

    Wat overbleef moesten ze maar naar huis brengen. Er zou vandaag nog genoeg volk over de vloer komen. Wat er dan nog over was konden ze invriezen. Ook in de meest treurige tijden hield Fadime de kosten in het oog.

    Fadime hield niet van superlatieven, maar ze beschouwde Hatice als haar beste vriendin. Ze voelde zich de aangewezen persoon om haar in deze moeilijke tijd bij te staan door haar deuren voor extra bezoek open te zetten en allerlei zaken te regelen. Ooit had ze Muhammed en Mustafa als haar eigen kinderen beschouwd. Hoe vaak had ze hen niet geholpen hun kont af te vegen? Deze mannen die ruim een kop groter waren dan zijzelf, bleven in haar ogen altijd jongens. Ze deinsde er niet voor terug om ze op hun donder te geven.

    De laatste jaren had ze niet alleen Hatice, maar de hele familie Cantürk van zich zien vervreemden. Dat het niet goed ging tussen Muhammed en zijn vader wist iedereen wel, maar waarom wilde Hatice er nooit over praten? Soms maakte Fadime een terloopse opmerking als ‘Allah behoede ons van de rechte weg af te dwalen’. Dat durfde ze alleen in gezelschap, op een bruiloft of bij een bezoek wanneer ze gezamenlijk roddelden over de fouten van anderen. Ze vermeed dan zorgvuldig de ogen van Hatice. Niemand zou haar ervan kunnen beschuldigen dat ze zich bemoeide met andermans zaken, maar ze zouden haar ook niet kunnen verwijten dat ze niets gedaan had om de familie Cantürk de goede weg te wijzen.

    ‘Moge Allah iedereen beschermen tegen vergissingen.’ Dat schietgebedje was bekend genoeg om als onschuldig beschouwd te worden, maar ook treffend genoeg om Hatice duidelijk te maken wat ze haar eigenlijk wilde zeggen. Toch zei Hatice altijd weer ‘amin’, zonder blikken of blozen en net zo oprecht als de rest.

    Telkens als Fadime iets had willen aankaarten bij haar vriendin, durfde ze uiteindelijk de confrontatie toch niet aan. Haar tong spartelde in haar mond als een vis op het droge en zocht tevergeefs naar een beetje speeksel. Zo lukte het haar niet kritische vragen te stellen, uit angst voor een ruzie die de jarenlange vriendschap fataal zou worden. Fadime wist niet of ze zichzelf daarvoor dankbaar moest zijn, misschien moest ze zich juist schamen omdat ze de moed niet had gehad om in te grijpen.

    In de loop der tijd bleek het stilzwijgen echter funest te zijn voor hun vriendschap. Ze liepen elkaars deur niet meer plat. Hatice hield Fadime sinds een maand of drie zelfs op afstand met allerlei smoesjes. De ene keer had ze het te druk, de andere keer kampte ze met vage kwaaltjes die ze aan haar leeftijd weet. Er restte Fadime niets anders dan toe te zien hoe het gezin van haar vriendin langzaam naar de afgrond gleed. Soms twijfelde Fadime aan haar waarneming en ging na of ze misschien verkeerde conclusies trok. Stel je voor dat ze haar vriendin onterecht zou beschuldigen van iets wat Allah heeft verboden! Dat zou Hatice haar nooit vergeven. Maar sinds kort wist ze het zeker. Haar neus voor ongure zaken had haar niet bedrogen. Toch had ze er nog met geen woord over gerept.

    Fadime begeleidde Hatice naar de woonkamer. Met tegenzin volgde Ayșe hen.

    Ze begroette haar gasten. ‘Selâmün aleyküm.’ Eigenlijk hield ze meer van de moderne en goddeloze variant hoș geldin, maar een gewoon ‘welkom’ leek haar nu niet gepast.

    Er kwam geen einde aan de condoleances. Eén voor één kuste Ayșe oude handen, jeugdige wangen. Zo gauw ze kon vluchtte ze naar de keuken, zogenaamd om te kijken of ze Meral en Sibel ergens mee kon helpen.

    Hatice liet zich zakken op de fauteuil van Mehmet, tegenover de beige driezitsbank met grote bordeauxrode bloemen. De logge banken en de grote massief eiken meubels, hadden ze nog geen jaar geleden op afbetaling gekocht bij een Turkse meubelzaak. Ze lieten amper bewegingsruimte over in de kamer. Op zoveel bezoek was de eenvoudige eengezinswoning niet berekend. Hatice staarde voor zich uit en voelde zich op bezoek bij vage bekenden.

    Hoe vaak had ze niet moeten komen opdraven bij dit soort bijeenkomsten, omdat Mehmet vond dat ze niet konden wegblijven. Hij wilde niemand teleurstellen. Als mensen je de moeite waard vonden om een uitnodiging te sturen, moest je daarop ingaan. Uit respect.

    Mehmet was alom geliefd en een graag geziene gast, vooral in de kringen van de moskee. Hatice restte niets anders dan hem te volgen. Soms ging het om mensen die ze amper kende, maar het gebeurde ook dat ze op bezoek ging bij kennissen die ze domweg niet mocht. Dan voelde ze zich opgelaten, precies zoals nu in haar eigen huis, vol met vrouwen die nog lang niet van plan waren te vertrekken. Er werd van haar verwacht dat ze zou huilen. Dat lukte slechts met moeite.

    In de keuken had Sibel alle theeglazen verzameld. Ze kwam er nog een stuk of vijf tekort. Ze wilde Mustafa, haar verloofde, bellen om te zeggen dat hij van de Turkse winkel ook een doosje theeglazen moest meenemen. Meral hield haar tegen.

    ‘Het is hier geen theehuis,’ siste ze kwaad, ‘ze moeten maar wachten, of nog beter: ophoepelen!’

    Precies op dat moment ging de keukendeur open, een jonge vrouw zei dat ze wilde helpen, maar dat ze zo te zien alles onder controle hadden. Sibel wees op de theepot die stond te pruttelen op het gasfornuis en vroeg onbeholpen of ze niet nog even wilde blijven.

    ‘Dank,’ zei de jonge vrouw, ‘wat mij betreft héb ik jullie thee al gedronken!’

    Ayșe liep met haar naar de kapstok, hielp haar haar jas en schoenen te zoeken. ‘Neem het ons niet kwalijk,’ fluisterde ze verontschuldigend, ‘we zijn een beetje van slag.’

    De vrouw haalde haar autosleutels uit haar tas. Ze groette niet eens toen ze vertrok.

    Ayșe snelde terug naar de keuken. ‘Dat je je zo gedraagt, op de begrafenis van mijn vader! Ze heeft je gehoord, Meral. Straks weet heel Tilburg het. Nu tevreden?’

    Meral zei dat het haar niets kon schelen.

    ‘Stil, ik wil het niet horen!’ zei Ayșe.

    Onverstoorbaar schonk Sibel thee, ze deed net alsof haar schoonzussen er niet waren. Meral stak een sigaret op, gooide de keukendeur open en stormde naar buiten.

    In tranen begon Ayșe de suiker- en theepakjes op te ruimen die de vrouwen hadden meegebracht. Ze spoelde de vieze smaak van verdriet weg met zoete thee. ‘In ieder geval hebben we voor jaren genoeg suiker en thee,’ zei ze met ingehouden woede.

    Op de hoek van de Ringbaan-West en de Wandelboslaan staken de turquoise kappen van de minaretten van de Turkse moskee dapper de staalblauwe lucht in.

    ‘On-Hollands weer met een on-Hollands panorama,’ mompelde Muhammed, ‘het is ons toch mooi gelukt.’

    Hoewel hij zich zelden vertoonde in de moskee, was hij er trots op dat hij had kunnen helpen de droom van zijn vader en vele anderen te realiseren. De nieuwe moskee was een prestigekwestie geworden. Veel Turkse moslims waren ontevreden geweest over het oude fabriekspand met de kleine binnentuin, dat ingeklemd stond tussen andere bouwwerken. Ze wilden een gebouw dat op zijn minst aan een gebedshuis deed denken. Parkeren was zo goed als onmogelijk bij de oude moskee. Bij de nieuwe zou dat inșallah, met Gods wil, verleden tijd zijn. Er zou een grote parkeerplaats bij komen.

    Ze waren met velen en hun aantal bleef maar groeien. Vooral met het Suiker- en offerfeest beseften ze dat terdege. Dan moesten er zelfs tapijten worden uitgerold in de binnentuin en op de stoep. Toch was er dan nog steeds niet voldoende ruimte en moesten sommige gelovigen uitwijken naar andere gebedshuizen die niet bij hun stroming hoorden.

    Om de gemeenschap bij elkaar te houden, werd er bij de gemeente geïnformeerd naar de voorwaarden voor een nieuwe moskee. Het bestuur liet een kostenraming maken, er werd een gerenommeerde architect ingeschakeld en men begon vol goede moed geld in te zamelen. Het nieuwe gebedshuis zou erfgoed voor de komende generaties zijn. Het moest een ontmoetingscentrum worden, met een grote zaal in de kelder, die je kon afhuren voor een besnijdenisfeest of een debat. Er moesten lokalen zijn waar vrouwen taalles konden krijgen en kinderen huiswerkbegeleiding of Koranlessen. Er zou een kapper komen voor de mannen en een winkel met Turkse lekkernijen, die hopelijk ook andere moslims of Nederlanders aan zou trekken. Uiteindelijk zou de moskee de integratie ten goede komen, beweerden het bestuur en de gemeente.

    Geïnspireerd op de Turkse vlag zou het gebouw de vorm krijgen van een halve maan en een vijfpuntige ster. Dat sprak alle Turkse moslims aan die zich verbonden voelden met het vaderland. Een kleurenfoto van de maquette prijkte op de kamermuren van de gelovigen, om hun droom levend te houden. Er heerste een heuse inzamelkoorts in Tilburg. Zelfs huisvrouwen droegen hun steentje bij: ze verkochten op de braderieën zelfgemaakt brood, baklava, kleedjes en kleren. In vergelijking met het totale bedrag dat nodig was, stelde het allemaal niets voor, maar iedere bijdrage versterkte het gemeenschapsgevoel.

    Als altijd stuitte de komst van de nieuwe moskee ook op protesten. Er waren mensen die het gebedsgebouw zagen als het bewijs van geïnstitutionaliseerde segregatie. Ze twijfelden aan de goede bedoelingen van het bestuur. En er waren ook omwonenden die vreesden dat hun huizen in waarde zouden dalen. Ze hielden niet van het luiden van kerkklokken, en op het ‘geblèr’ van een imam zaten ze al helemaal niet te wachten.

    ‘We zijn in Nederland verdomme, hier hóórt geen moskee.’

    Sommigen grapten dat het ontwerp voor het gebouw beter zou passen bij de Efteling, die tien kilometer verderop lag, tussen de sprookjesfiguren waar Allah er volgens hen ook één van was. Dan zouden ze de nieuwste aanwinst van het attractieparadijs vereren met een bezoekje, maar op het moment dat die voor hun neus gebouwd zou worden, probeerden ze dit te verhinderen.

    Dit soort mensen bleef erop hameren dat ze niets tegen buitenlanders hadden. Echt niet. Maar ze moesten zich natuurlijk wel schikken. Anderen waren minder omslachtig en zeiden dat islamieten in Nederland dezelfde behandeling verdienden als onderdrukte christenen in moslimlanden.

    ‘Hun eigen vrouwen pakken ze in. Ze houden ze dom en gebieden ze thuis te blijven. Ze zeggen dat vrouwen juweeltjes zijn die beschermd moeten worden, maar als ze zelf een aantrekkelijke vrouw zien, kijken ze alsof ze haar willen verslinden.’

    De bouw van de moskee gaf diepgelovige mannen een betere bestemming voor de juwelen van hun vrouwen. Het goud van echtgenoten, schoondochters en dochters lag veilig in de bankkluizen of op plekken waar een dief niet zou zoeken: tussen de rijst of het diepgevroren vlees. De sieraden werden door de vrouwen alleen tevoorschijn gehaald om te pronken op bruiloften. Maar dat waren slechts wereldse zaken, redeneerden de mannen, je moest vooral denken aan het leven na de dood. En hoe kon je daar beter in investeren dan te doneren aan de bouw van een gebedshuis? Hun zielen zouden zo meeprofiteren van elk gebed. Oudere mannen zoals Mehmet raakten opgewonden bij dat vooruitzicht. Met hun enorme enthousiasme staken ze elkaar aan om zo veel mogelijk geld bij elkaar te sprokkelen.

    De meest waardevolle giften werden gebracht tijdens de nacht der nachten, de Kadir gecesi. Op de zevenentwintigste van de vastenmaand ramadan zou de Koran aan de Profeet Muhammed geopenbaard zijn. Als het aan haar man lag, zou Hatice van al haar juwelen alleen haar trouwring nog overhouden.

    Mehmet was van het vrijdaggebed naar huis gekomen in de overtuiging dat Hatice net zo enthousiast zou zijn over het idee als hijzelf. Hij had er echter niet op gerekend dat ze gehecht was geraakt aan het goud dat ze had ingeslagen tijdens de vakanties in Turkije.

    In een juwelierszaak was ze als een ekster die geen weerstand kon bieden aan blingbling. Met de jaren had ze zo een aardige verzameling opgebouwd. Negen armbanden, een schakelketting met een lengte van twee meter en ontelbare ringen en oorbellen. De laatste tijd was veertien karaats witgoud in zwang geraakt. Dat was iets voor armen die het echte goud niet konden betalen, vond Hatice.

    Aan de bouw van een nieuwe moskee wilde ze graag meehelpen, daar niet van. ‘Maar alles met mate,’ had ze vastbesloten gezegd. Ze zou slechts twee armbanden schenken, tweeëntwintig karaats goud, die samen bijna vijftig gram wogen. Dat vond ze niet onredelijk. Mehmet had tijdens een van de vakanties in Turkije voor die twee stukken goud bijna elfhonderd gulden afgerekend.

    Ook in het jaar voor de bouw van de moskee zou Hatice de Kadirnacht niet overslaan, hoewel ze wist dat na het gebed de grote inzameling zou plaatsvinden. Het was de enige avond tijdens de ramadan waarop ze Mehmet vergezelde naar het oude gebedshuis. Gelovigen waren ervan overtuigd dat hun gebeden in deze nacht meer dan duizend keer zwaarder telden dan tijdens alle andere dagen. Hatice vond het teveel van het goede om elke avond na het vasten naar de moskee te snellen voor een gebed van een uur. Ze bad liever in de Kadirnacht tot de ochtendschemering en vermenigvuldigde haar gebeden met duizend. Om een discussie met haar man uit de weg te gaan, maakte ze hem wijs dat het lichamelijk te zwaar voor haar zou zijn om elke avond mee te gaan. Ze had niet de illusie dat ze in de hemel dicht bij de Profeet zou komen, ze zou tevreden zijn met elke plek. Het ging erom dat ze toegelaten zou worden tot het selecte gezelschap van Allahs lievelingen, met wie ze voor eeuwig zou verblijven tussen fruitbomen en rivieren van melk en honing. Ze was vooral nieuwsgierig naar de stroom van wijn die je genot schonk, maar niet naar je hoofd steeg. Dat was de beloning in het hiernamaals voor geheelonthouding van alcohol tijdens het leven. Een concrete voorstelling van de hemel kon ze zich niet maken. Ze wist echter zeker dat ze niet naar de hel wilde. Daar zouden ongelovigen immers voor eeuwig en slechte moslims voor een bepaalde tijd branden. Ja, daarom zou ze zich één hele nacht in het jaar volledig aan Allah wijden. De andere avonden van de ramadan ging Mehmet alleen naar de moskee.

    Hatice begreep niet waarom haar man zich snel volpropte, om zich vervolgens naar de moskee te spoeden. Hij hoefde niet te vrezen dat hij achteraan zou komen te staan tijdens het gebed, want zijn vaste plaats was direct achter de imam. Die plek behoorde hem toe en werd hem ook gegund. Voordat er een officiële voorganger uit Turkije kwam, speelde hij namelijk de imam. Plechtig had hij de oproep tot gebed gezongen en was de mensen voorgegaan. Die rol beviel hem zo goed dat hij er met moeite afstand van kon nemen toen er een geestelijke aan hun moskee werd toegewezen. Hij viel nog steeds graag in als de imam ziek was of op vakantie ging.

    Rituelen gaven Mehmet niet alleen houvast, maar ook rust. Hij had zijn plichten als moslim naar behoren volbracht. Elk gebed sloot hij af met een smeekbede. ‘Allah’im, behoed mij voor een aan het bed gekluisterd leven en gun mij dat ik mijn laatste adem uitblaas met eșhedü en lâ ilâhe illallah ve eșhedü enne Muhammeden abdûhü ve resûlü. Ik getuig dat er geen andere God is en dat Muhammed Zijn Profeet is.’ Telkens als hij deze woorden uitsprak voelde hij rillingen langs zijn rug, sterven als een ware moslim was zijn hartenwens.

    Net als elke Kadirnacht klaagde Mehmet ook dit keer dat hij te laat zou komen omdat hij op Hatice moest wachten, die zich gereedmaakte alsof ze naar een bruiloft ging. Mehmet kon de auto met moeite kwijt in een zijstraat. Zwijgend stapte het echtpaar uit de auto. In haar hand hield Hatice een plastic tasje met daarin een stukje gebloemd katoen dat aan de zijkanten was gestikt, aan de onderkant gezoomd en aan de bovenkant geplooid met een elastiek. Het moest een rok voorstellen. Ze trok het kledingstuk alleen aan om te bidden.

    Bij elke stap rinkelden haar armbanden. Het klonk haar als muziek in de oren. Ze had zich voorgenomen om twee armbanden te doneren voor de nieuwe moskee. Ze zou er nog twee aan haar arm overhouden. Iedereen die haar een beetje kende, wist dat Hatice zich naakt voelde zodra haar polsen leeg waren.

    Eenmaal binnen nam Mehmet afscheid van Hatice, zonder woorden. Zoals altijd zou hij buiten op haar wachten. Hij liep rechtstreeks naar de zaal op de begane grond die voorbehouden was aan mannen. Hatice nam de houten trap naar de tweede verdieping waar de ramen uitkeken op een blinde muur. Ze begroette alle aanwezige vrouwen.

    ‘Selâmün aleyküm.’

    Voordat ze naast Fadime op de grond ging zitten, haalde ze haar vormloze rok uit het tasje en trok hem over haar hoofd. Ze liet hem zakken over haar borst naar haar middel. Discreet trok ze haar strakke rok daaronder uit.

    ‘Je bent ongelofelijk,’ zei Fadime hoofdschuddend, ‘na al die jaren heb je dat nog steeds niet afgeleerd.’

    Uit de speakers galmde de zangerige stem van de imam die de Koran citeerde. Hij declameerde betoverend mooi, Hatice deed haar ogen dicht en kwam langzaam wiegend in een trance. Na het gebed en de preek over het belang van deze nacht en een nieuwe moskee voor de komende generaties was Hatice in hogere sferen. Toen een vrouw met een transparante draagtas rondging om geld en goud op te halen, deed ze vier armbanden af en liet deze zakken in de tas.

    Om openheid van zaken te geven, prijkten namen en donaties op een lange lijst in de hal, die iedereen kon bestuderen. De opsomming van namen en rugnummers zou anderen die nog niets of te weinig hadden bijgedragen ertoe bewegen alsnog te doneren, om hoger op de ranglijst te komen. Ondanks de inzamelingsacties was er een klein half miljoen tekort om de bouwwerkzaamheden te starten. De ouderen berekenden hoeveel Turkse soennitische gezinnen in Tilburg woonden en deelden het benodigde bedrag door dit aantal. Iedereen moest meebetalen.

    Mehmet was zo fanatiek dat hij persoonlijk langs de deuren ging om die boodschap te brengen. Zijn verzoek viel niet bij iedereen in goede aarde. De enkeling die aarzelde kreeg een preek en ging alsnog overstag. Anderen beloofden dat ze zouden betalen wat ze konden missen, maar daar nam Mehmet geen genoegen mee. Hij vertrok pas als hij de machtiging voor een eenmalige of maandelijkse afschrijving getekend meekreeg. Vrijwel niemand durfde nee tegen hem te zeggen.

    Op de dag waarop de eerste paal in de grond geslagen werd, kon Mehmet zijn geluk niet op. Elke keer als hij in de buurt was, hield hij halt om langdurig naar de werkzaamheden te kijken. Hij liep zelfs het terrein op en inspecteerde de bouw als een kritische eigenaar. Hij dronk thee met de bouwvakkers en kletste hen de oren van het hoofd. In zijn beste Nederlands vertelde hij hoe belangrijk de moskee voor de Turkse gemeenschap was. Het meest trots was hij op de rozetten op de muren, met gekalligrafeerde teksten uit de Koran. Ze waren gemaakt door twee handwerklieden die speciaal voor dit bouwwerk tijdelijk uit Turkije gekomen waren. Ze hanteerden het penseel met grote behendigheid en enorme precisie. Het resultaat maakte de investering meer dan waard, vond Mehmet.

    Het was aan mannen als Mehmet te danken dat de moskee uiteindelijk ook afkwam. Ze waren er oprecht trots op. Mehmet had de opening meegemaakt die feestelijk werd gevierd. Wat dat betreft kon hij enigszins tevreden sterven.

    Op de parkeerplaats van de moskee moest Muhammed lang zoeken naar een plek waar hij zijn Mercedes kwijt kon. Binnensmonds vloekte hij. Ze waren bijna te laat voor het laatste gebed voor hun vader omdat ze zo nodig Turkse pizza moesten halen. Zoals een Turkse kapper altijd liegt tegen vrouwen dat ze op tijd klaar zullen zijn voor het feest, zo hield de Turkse bakker vol dat de pizza’s bijna klaar waren.

    ‘Effe wachten, nog effe wachten, effe wachten nog. Pizza!’

    Maar liefst vijfhonderd stuks met scherp gekruid gehakt en veel ui dampten op de achterbank van de auto. De geur zou daar nog dagenlang hangen. De kofferbak zat vol met ayran.

    We hadden het beter andersom kunnen doen, bedacht Muhammed.

    Hij smeet de deur van zijn auto dicht en rende samen met Mustafa naar de ingang. De grote zaal met het tapijt dat dezelfde turquoise kleur had als de minaretten, lag er verlaten bij. Paniekerig keek Muhammed om zich heen. Er was niemand. De tegels op de muren, met geometrische motieven en Arabische teksten, glommen hem tegemoet. De enorme kroonluchter die hij had gedoneerd schitterde even mooi als de eerste keer. Ondanks het intensieve gebruik van de ruimte lag alles er als nieuw bij. De broers gingen slechts twee keer per jaar naar de moskee. Voor het ochtendgebed van het Suiker- en offerfeest. En dat vooral om hun vader tevreden te stellen.

    ‘Three Little Birds’ van Bob Marley galmde in de broekzak van Muhammed. De vrolijke beltoon paste helemaal niet bij deze plek en al helemaal niet in deze situatie. Als het mobieltje van zijn vader afging, bracht het altijd een religieus lied ten gehore. Muhammed had dat steeds weer verschrikkelijk gevonden, hij had nooit kunnen denken dat hij het nog eens zou missen.

    ‘Weet je waar de telefoon van papa is?’

    ‘Nee, hoezo?’

    ‘Ik wil hem bewaren.’

    Bob Marley zong: ‘Don’t worry’ bout a thing, ’cause every little thing is gonna be all right.’ Muhammed keek naar het scherm, twijfelde even en nam toch op. ‘Ik bel je over een uur,’ zei hij kortaf en zette zijn telefoon uit.

    Mustafa zag door de koepelvormige ramen dat het druk was in de binnentuin. Hij wenkte Muhammed. Alles stond daar klaar. Zelfs hun vader had al een plekje gevonden op een tafel, weliswaar met een beetje hulp en in zijn kist, maar toch. Hij lag precies op borsthoogte van de imam. Achter hem stonden mannen in lange rijen.

    Muhammed en Mustafa drongen voor en sloten zich aan, pal achter de voorganger. Dat hij op de oude plek van zijn vader stond, liet Muhammed niet onberoerd. Kuchend probeerde hij het brok in zijn keel weg te krijgen.

    Voordat het gebed begon vroeg de voorganger: ‘Hoe kende u de overledene?’

    Even stokte Muhammeds adem, hij sloot zijn ogen en hield zijn hart vast.

    ‘Goed,’ riepen de mannen, ‘hij was goed.’

    Langzaam liet hij zijn longen leeglopen. Hij durfde niet naar zijn broer te kijken, maar hij wist zeker dat hij ook opgelucht was.

    De imam herhaalde de vraag in totaal drie keer. Het antwoord was steeds hetzelfde. Alsof iemand bij de derde keer zou zeggen: ‘Nou ja, nu je er zo nadrukkelijk om vraagt...’

    Het begrafenisgebed leverde geen problemen op. Ze hoefden alleen maar de imam te imiteren. Daarna namen de broers condoleances in ontvangst en deelden de lahmacun en ayran uit. Met de opkomst zou Mehmet blij zijn geweest. Hoe meer zielen hoe meer vreugd, zeker op een begrafenis. Stel je voor dat er niemand was komen opdagen om Mehmet tijdens zijn laatste reis bij te staan. Ondenkbaar. Zelf had hij geen bruiloft, of begrafenis overgeslagen.

    Hoe ze die dag overleefd hadden wisten ze niet, maar godzijdank was het voorbij.

    In hun soberste kleren zaten ze in het vliegtuig.

    Eerst had Meral aangeboden thuis te blijven, voor de kinderen. Ayșe had drie dochters en Meral een zoon. Het was een kwestie van tijd dat ook Mustafa kinderen zou krijgen. Bewust kinderloos blijven was voor deze familie ondenkbaar.

    Meral hield niet van drukke, jengelende kinderen, maar ze zou liever voor een kleuterklas staan dan dat ze naar de begrafenis van haar schoonvader ging. Hatice vond het ongepast als Meral zou ontbreken tijdens de uitvaart. Er waren toch wel buurvrouwen of vriendinnen die op de kinderen konden letten? Meral had voet bij stuk gehouden. Haar oplossing was beter voor de kinderen.

    ‘Muhammed, zeg toch iets tegen je vrouw!’ had Hatice gefluisterd. Hij keek zijn moeder streng aan, verwijtend zelfs. Hij wist zelf wel wanneer hij moest ingrijpen.

    Muhammed had gewacht tot hij thuis alleen was met zijn vrouw. Hij zei kort maar krachtig dat hun zoon Deniz mee zou gaan naar Turkije, en zij ook. Hij zou het haar nooit vergeven als ze er niet bij zou zijn. Normaal gesproken zou een dergelijke dreiging genoeg zijn geweest om Meral op de kast te jagen, maar nu was het laat en ze had een zware dag achter de rug. Op snerpende toon zei ze dat hij wel erg vergevensgezind was, maar dat zij nog niet was vergeten dat Mehmet haar jarenlang het leven zuur had gemaakt omdat ze weigerde een hoofddoek te dragen.

    ‘Daar gaat het nou niet om. Je laat me in de steek op een dag dat ik je juist hard nodig heb. Het is mijn vader die dood is, niet een buurman!’

    Ze sputterde nog een beetje. Het was lastig om op het laatste moment nog van alles te regelen en voor de kinderen was het niet fijn om te horen dat de plannen weer veranderden.

    ‘Je klinkt verdomme als Hollanders! Waar haal je dit soort onzin vandaan? Het schoolplein?’

    ‘Hou op,’ zei ze met een diepe zucht. ‘Oké, ik kom mee, maar ik doe het alleen voor jou.’

    ‘Dat is je geraden,’ zei hij en gaf haar een kus.

    Ze had zich weer laten overreden door hem. Mentaal en fysiek was Meral niet tegen hem opgewassen. Tegelijkertijd was dat de reden waarom ze ooit op hem was gevallen. Ze had naar hem opgekeken en was apetrots geweest op haar aantrekkelijke man, die niet alleen goede hersenen had, maar ook nog spierballen. Hij dankte zijn imposante verschijning aan zijn intensieve training als politieagent. Sinds hij ten onrechte was ontslagen – althans dat maakte hij iedereen wijs – had hij een buikje gekregen, maar hij was nog altijd goed in vorm.

    Ze wist dat hij nooit geweld zou gebruiken om zijn zin te krijgen, maar toch lukte het haar nooit weerstand te bieden. Zij gaf hem altijd zijn zin. In het begin deed ze dat uit liefde, later uit gewoonte. Ze

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1