Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Schone Schijn
Schone Schijn
Schone Schijn
Ebook260 pages3 hours

Schone Schijn

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Twee Antwerpse politieagenten infiltreren in adellijke kringen, op zoek naar de man achter een "jachtongeluk" dat verdacht sterk op moord lijkt. Terwijl het duo probeert te wennen aan deze wereld van schone schijn, wordt hun aandacht getrokken door een dakloze man die in het bos vlakbij woont en volgens wie zijn beste vriend, een uil, vermoord werd."Schone schijn" gebruikt personages uit de Vlaamse tv-serie "Zone Stad" (VTM, 2003-2013), maar het verhaal zelf is nieuw. Bavo Dhooge focust op de gevoelens tussen de agenten, Tom en Fien, en leidt de lezers door een Agatha Christie-achtig doolhof, regelrecht naar een schokkende finale. "Schone schijn" is Dhooges tweede roman met de "Zone Stad"-personages; de eerste is "Schizo". Reeks van 3 romans, gebaseerd op de personages uit de Vlaamse tv-serie \"Zone Stad\".
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 10, 2021
ISBN9788726953312
Schone Schijn

Read more from Bavo Dhooge

Related to Schone Schijn

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Schone Schijn

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Schone Schijn - Bavo Dhooge

    Schone Schijn

    Copyright © 2010, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953312

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    ‘Rijke mensen, ze zijn anders dan jij en ik.’

    – Scott Fitzgerald

    ‘Ja, ze hebben meer geld.’

    – Ernest Hemingway

    PROLOOG

    De bel die om tien uur die avond door alle vertrekken van het kasteel weerklonk, echode als een Chinese gong en bracht voor de eerste keer die dag eindelijk wat leven in de brouwerij. De leden van de familie Lehaine, verspreid in het kasteel, reageerden elk op hun manier op dat signaal van de buitenwereld. Rudolphe, zestien en dubbel gehavend door de puberteit, stond te luistervinken op de overloop, ook al wist hij dat de bezoeker niet voor hem kwam. Er kwam nooit iemand voor hem. Behalve dan sporadisch een leerkracht voor bijles of zijn pianoleraar. Sandrine, twee jaar ouder, was in haar kamer een brief aan het schrijven naar haar beste vriendin. Ze stond op, maar hoorde dat haar moeder haar voor was. René Lehaine, man des huizes, zat in de salon een van zijn kostbare familiewapens schoon te maken. Het was dus Hélène Lehaine, moeder van alles en iedereen, die op haar pantoffels de voordeur kwam opendoen. Ze was net in de andere salon aan het kijken naar de Frans gedubde versie van een aflevering van Dallas waarin J.R. zoals altijd zijn vrouw Sue Ellen alle hoeken van de kamer liet zien. Ze wilde weten hoe het verder zou aflopen, ook al had ze de aflevering al eens eerder gezien. Onbewust deed ze alsof ze een slecht geheugen had, meteen een zinvol excuus om toch nog maar eens te kijken.

    ‘Ik doe wel open’, riep ze naar boven, maar haar zwakke stem raakte niet eens tot over de eerste trede van de wenteltrap.

    De jongeman die aan de voordeur van het kasteel verscheen, leek door de regen in een recordtempo verschrompeld tot een klein hopeloos kind. Hij zag eruit alsof hij de hele wereld op zijn schouders droeg en had zelfs niet de moeite genomen om de kap van zijn sweater over zijn hoofd te trekken en zich te beschermen tegen de regen. Hij liet het allemaal maar gebeuren. Hier stond een jonge kerel van net geen achttien die de hoop op een goed leven voorgoed had laten varen.

    ‘Hans? Ben jij dat?’

    Er kwam geen antwoord uit de jongen, die met gebogen schouders en de blik naar beneden bleef staan.

    ‘Hans, jongen toch. Kom binnen. Zo’n rotweer.’

    Hélène liet de jongen binnen. Zijn gave gezicht leek schoongespoeld door de regen. Hij glansde. Hij leek zelfs niet echt. Hélène vloekte in zichzelf omdat ze haar hakken niet had aangehouden. Nu kwam ze hier opendoen als de eerste de beste meid, of erger nog: een grootmoeder.

    ‘Wat is er? Ik wist niet dat jij nog zou langskomen.’

    Er kwam nog altijd geen woord uit. Hélène observeerde hem: geen enkel puistje, geen enkel haartje, geen enkel mankementje. De puberteit had hem gespaard. Ze meende dat hij het soort jongen was die minder mooi oud zou worden, maar dat waren zorgen voor later.

    ‘Heb je met Sandrine gebeld? Weet ze dat je zou komen?’

    De jongen schudde zijn hoofd. Hélène ving een paar regendruppels uit zijn haar op. Een fris, vochtig briesje van jeugdigheid.

    ‘Ik zal haar eens roepen. Oké?’

    Maar dat was niet nodig. Achter haar verscheen Sandrine in haar ouderwetse nachtjapon halverwege de trap.

    ‘Wie is…’

    Toen ze de jongen zag, verstomde ze.

    ‘Hans? Wat kom jij hier doen?’

    Ze begreep niet waarom Hans Daman, de knapperd van de klas, hier in hoogsteigen persoon bij haar thuis aanbelde. Ja, natuurlijk was het niet de eerste keer dat hij langskwam. Ze hadden nota bene jarenlang elke zomer in en rond het kasteel doorgebracht, als kinderen. Al jarenlang spraken ze met zijn drietjes af in de thuisbasis van Sandrine. Zij, Hans en Delphine, haar beste vriendin aan wie ze daarnet een brief aan het schrijven was. Vanuit het kasteel trokken ze eropuit, meestal een paar uurtjes naar ’t Stad, op de Meir gaan flaneren, of naar de grote vijver om er te windsurfen. Maar wat Hans Daman hier op dit uur van de avond in zijn dooie eentje kwam doen, was haar een raadsel.

    ‘Wil je iets drinken? Kom, trek die natte kleren uit.’

    Ze wist dat Hans in de stad woonde. Hoe was hij hier ge-raakt?

    ‘Ben je alleen gekomen?’ vroeg ze. ‘Of kon je met iemand mee?’

    Er reden geen bussen meer op dit uur en er stond geen wagen op de oprit. Het kon toch niet dat die jongen dat hele eind te voet van de stad naar Brasschaat had afgelegd?

    ‘Kom mee naar boven’, zei Sandrine.

    Een moment lang dacht ze, hoopte ze dat hij enkel en alleen voor haar was gekomen. Als een hippe Amerikaanse scholier die zijn afspraakje afhaalt voor het jaarlijkse schoolbal. Het droomkoppel. Maar er was geen schoolbal. En dit was niet Amerika. Het was Brasschaat.

    Toen ze op de overloop stonden, drong het plots tot Sandrine door dat dit de allereerste keer in haar leven was dat ze met zijn tweetjes alleen waren. Zij en Hans Daman.

    ‘Wat scheelt er?’

    Hij ging op haar bed zitten. Hans Daman. Het was duidelijk dat hem iets dwarszat. Dat hij hier niet zomaar kwam binnenwaaien. Het eerste wat hij zei was:

    ‘Is Delphine hier niet?’

    ‘Delphine?’

    Delphine woonde hier toch niet?

    ‘Nee, waarom zou Delphine hier zijn?’

    ‘Hadden jullie dan geen sleepover?’ vroeg hij alsof hij die datum had onthouden als was het een belangrijk geschiedkundig feit.

    ‘Goh, ja. Nee, ze moest morgen naar een feest. We hebben het hele ding afgeblazen. Het zal er wel een andere keer van komen.’

    Hij bleef zitten en hoe scherp Sandrine hem ook in de gaten hield, ze zag hem toch niet nog weemoediger worden door de afwezigheid van Delphine. Dat feit leek nu ook weer niet zo erg. Ook al wist Sandrine dat Hans stapelgek op Delphine was. In het begin had ze zich dat fel aangetrokken, maar na een tijdje vond ze het niet eens zo erg meer, als ze daardoor maar in zijn buurt kon blijven.

    ‘Waarom wil je dat weten?’

    Het was misschien een gekke gedachte, maar stel dat Hans háár kwam opzoeken. Sandrine. Voor één keertje geen Delphine. Misschien had Delphine hem duidelijk gemaakt dat hij haar type niet was en kwam hij nu zoete broodjes bakken bij haar. Waarom niet? Het was wel Hans Daman waarover ze spraken, een jongen tot wie je niet echt kon doordringen.

    ‘Zomaar.’

    ‘Je ziet er verschrikkelijk uit’, zei Sandrine.

    Hij haalde zijn schouders op.

    ‘Ik bedoel niet dat je er slecht uitziet’, verbeterde ze zich snel. ‘Maar… wat doe je hier?’

    Shit, alles komt er weer verkeerd uit, dacht ze. Nu sprak ze verdomme alsof ze liever wilde dat hij weer ophoepelde. Terwijl ze niets liever had dan dat hij bleef slapen.

    ‘Mijn vader weer’, zuchtte Hans. ‘Het is weer van dat. Hetzelfde verhaal keer op keer.’

    Sandrine ging naast hem op bed zitten. Dit was haar moment. Het was niet de eerste keer dat vader en zoon Daman elkaar rauw lustten, maar waarom kwam hij dan nu speciaal bij haar uithuilen?

    ‘Is er iets wat ik kan doen?’

    Ze verwachtte een antwoord. Maar hij schudde zijn hoofd en toen begreep ze het: hij zocht hulp en troost, maar niet bij haar. Hij was ervan uitgegaan dat Delphine hier was en dat hij misschien gezellig tussen hen tweetjes in kon gaan liggen. Het positieve aan de zaak was dat hij hier nog steeds, in haar kamer, was en dus overwon ze haar angst en stak voorzichtig haar hand uit om een natte lok haar achter zijn oor te leggen. Maar ze was te laat. Hij stond op en met een totaal andere stem, een stem van ontnuchtering, zei hij:

    ‘Mag ik me even opfrissen? Ik krijg koude rillingen.’

    ‘Natuurlijk’, zei Sandrine helemaal niet uit haar lood geslagen. ‘Je kunt mijn badkamer gebruiken. Er liggen handdoeken in de kast. Je kunt een douche nemen, als je wilt.’

    Hij knikte, keek nog één keer om en glimlachte mistroostig naar haar. Toen verdween hij in de badkamer en sloot de deur achter zich. Sandrine ging weer op het bed zitten en vroeg zich af wat ze nu moest denken van die laatste glimlach. Was het een glimlach van troost? Of van genegenheid? Of van spot?

    ‘Hans? Alles oké daar?’ vroeg ze na een paar minuten toen ze nog altijd de harde stralen van de douchekraan niet had gehoord.

    Er kwam geen antwoord.

    ‘Hans? Kun je eens opendoen?’

    Ze voelde aan de deur. Hij was op slot. Ze hoorde wel water, maar dat kwam uit de kraan in het bad: zachtjes, bijna onhoorbaar, sluipend.

    ‘Hans? Hoor je me? Hallo?’

    Maar het enige antwoord kwam van de kraan. Sandrine probeerde door het sleutelgat te loeren, maar ze zag niets door de sleutel die het zicht blokkeerde. Getver, Delphine zou haar pret niet op kunnen als ze zag dat ze hier als een voyeur Hans Daman stond te bespioneren.

    ‘Hans? Als je nu niet antwoordt, dan roep ik mijn vader.’

    Zo gebeurde het dus. Sandrine haalde er na een paar minuten haar vader bij, die de deur opende. Niet door haar gewoon in te trappen, maar door, als een echte gentlemaninbreker, met een ijzeren staaf het slot te forceren. Toen ze de badkamer binnenvielen, was het nog niet te laat.

    De jongen stond niet onder de douche, maar lag languit in de oude badkuip, met warm water dat bijna over de rand stroomde en dat langzaamaan rood kleurde. Het scheermesje lag op de marmeren vloer. Het hoorde niet thuis in de badkamer. Het was een klein wapen dat de jongen al die tijd bij zich moest hebben gehad.

    ‘Hans!’

    Het was het laatste woord van Sandrine. Ze zakte door haar benen en viel flauw. Meteen kwam René Lehaine in actie en sleurde de half comateuze jongen uit het bad, bond zijn polsen zo strak mogelijk vast met een paar natte handdoeken en blafte zijn vrouw toe:

    ‘Waarop wacht je nu nog? Bel een ambulance!’

    Even leek Hélène Lehaine zich af te vragen of haar echtgenoot de privékliniek bedoelde, maar toen besefte ze dat hij het over een ordinaire ambulance van het Universitair Ziekenhuis had.

    ‘Haast je! Komaan!’

    Broer Rudolphe was de enige die niet wist wat hem te doen stond, tot hij zijn zus zag liggen en haar zachtjes weer tot bewustzijn bracht.

    Hans Daman ademde nog, zij het heel zwakjes. Het had maar even gescheeld of hij had het niet gered.

    Toen ze hem afvoerden in de ambulance, bleef Sandrine maar huilen. Ze dacht dat ze huilde omdat de jongen zich bijna met succes van het leven had beroofd. Pas de volgende dag drong het tot haar door dat ze niet kon stoppen met snotteren omdat ze achter de gruwelijke waarheid was gekomen.

    Hans Daman zou nooit speciaal voor haar komen aanbellen. Hij was voor Delphine gekomen en zou dat altijd blijven doen.

    1

    De hond was niet zomaar een hond, maar een echte jachthond van een zeldzame, eeuwenoude familie. Zijn baasje was een paar jaar geleden op een eenzame avond begonnen aan een stamboom, een zoveelste nieuwe hobby om de sleur uit zijn leven te houden. Het was een Ierse setter, met lange rosse haren en sierlijke poten, die zich enkel op zondagochtend leek te kunnen uitleven. Als een racepaard in de startblokken stond het beest in de garage te wachten, trappelend van ongeduld. Hij was al op van vijf uur want hij wist als hij de avond ervoor speciale koekjes kreeg en de laarzen uit de kast werden gehaald, dat hij de volgende ochtend paraat moest staan om op jacht te gaan. Een zesde zintuig heette zoiets. Prachtbeest.

    Aan het begin van de jacht had de hond nog wat onwennig om zijn baasje staan huppelen, maar toen de jagers zich verspreidden en de eerste schoten weerklonken, zat het spel op de wagen en wist hij het weer. Hiervoor was hij geboren. De jacht op eenden, ganzen en fazanten. Het was late herfst en het was koud – berekoud – mistig en vochtig. Prachtweer.

    De schoten volgden elkaar op in golven van vijftien of twintig minuten. Maar als ze vanuit het niets uit het bos kwamen, dan klonken ze samen, als een koor van huilende wolven.

    Jack, de Ierse setter, hield zich klaar. Hij ging af op het geluid van de schoten, de echo’s die bleven hangen aan de takken van de bomen en op de geur van geschoten wild. Je kon het ‘afgaan op bloed’ noemen, maar Jack was geen speurhond. Het was een rasechte jachthond die op zoek ging naar zijn prooi. Prooien die als hagelblokken, groot als stenen, uit de lucht kwamen vallen.

    Na de eerste golf wist hij er zes te vinden: twee fazanten en vier eenden. Er waren nog minstens drie andere eenden ‘vermist’, maar die zou hij straks wel vinden. Voor de jagers een andere positie innamen en in een greppel of op een boomstronk gingen zitten met het fluitje in de mond, het jachtgeweer op de knie of over de schouder, ging Jack op zoek naar de eenden. Het was tijdens de tweede golf, een groep van minstens twintig eenden die in een V-vorm overvloog als een eskadron Duitse bommenwerpers, dat Jack niet wist waar te kijken, laat staan dat hij een idee had waar hij heen moest. Het was een bombardement. De schoten klonken werkelijk uit alle richtingen en het salvo duurde dubbel zo lang als de eerste keer. Er moesten er zeker wel een paar ontsnapt zijn, maar het merendeel was als een blok naar beneden gedonderd en lag nu ergens in het vochtige gras of op een tapijt van dennenappels op hem te wachten. Jack aarzelde en probeerde af te gaan op de geur. De geur van bloed, van eenden, van de dood. Maar het probleem was dat die geur opeens overal was. Hij hoorde zijn baasje zijn naam roepen en ‘Ga ze halen, Jackie!’ Een paar keer keek hij van links naar rechts, tot hij er bijna duizelig van werd, en draaide nerveus rond zijn as. Toen zette hij af en snelde langs de oostkant het bos in. Hij raasde erdoorheen, sprong over een paar takken en vond op zijn weg naar de plek waar hij daarnet nog een fazant had aangetroffen een eend.

    Jack minderde vaart en wilde de eend in zijn muil nemen om hem vervolgens zo snel mogelijk naar de mand te brengen die zijn baasje in het open veld naast zich had staan. Aan het einde van de jacht zouden de vogels uit de manden worden genomen en aan een haak in de laadbak van een ouwe legerjeep worden opgehangen en zo naar het kasteel worden gebracht.

    Maar hij was nog amper een paar passen ver of hij draaide zich alweer om. Hij liet de eend als een oud bot uit zijn muil vallen en keek er niet meer naar om. In plaats daarvan ging hij af op een andere geur. Het was een minder bekende geur, en Jack liet zich leiden door zijn nieuwsgierigheid.

    Jack, jongste telg van een adellijke Ierse setterfamilie, liep meteen door, snuit tegen de grond, staart in de lucht, wapperend als een vlag die hij elk moment kon neerplanten. De geur kwam van bij het oude, kleine schuurtje dat in een andere tijd, jaren geleden, toen alles nog goed ging, door de tuinman werd gebruikt maar nu leeg stond. Daar vond de hond geen eend, geen gans en geen fazant. De prooi was groter. Er lag een manspersoon in het bos, op de rug, en hij bewoog niet meer.

    De hond maakte snuffelend een cirkel rond het lichaam van de man en rook aan het bloed. Alsof het beest met krijt een lijn rond het lichaam op de crime scene wilde trekken. Normaal gezien blafte hij als hij de weg kwijt was, of hield hij zijn bek als hij een prooi had gevonden want met een volle muil kon je je niet laten horen. Maar nu zat er niets anders op dan te huilen.

    De hond begon te janken. Hij jankte en jankte, en omdat er niemand kwam kijken en helpen, hurkte hij neer en ging er uiteindelijk bij liggen. Hoe kon hij zo’n prooi nu zomaar in zijn muil naar zijn baasje brengen? Hij luisterde. Het was stil in het bos. Er waren zelfs geen vogels te horen. Zijn baasje stond hem in het open veld op te wachten en de jagers namen hun nieuwe positie in. Jack stond op en keek nog één keer op het lichaam van de man neer. Het gehuil was te stil om gehoord te worden buiten het bos. Dus begon hij weer te blaffen, maar net op dat moment weerklonken de schoten. Ze overstemden alles en wat later hoorde Jack de nieuwe lading eenden en ganzen met een plof in het bos terechtkomen. Voedselpakketten die uit de lucht werden gedropt. Hij zag er geen enkel, maar nog nooit had hij ze van zo dichtbij gehoord. Eén, twee, drie, vier, ze bleven maar uit de hemel vallen en hoe luider hij blafte, hoe sneller hij begon te lopen, alsof hij opeens zelf op de vlucht was voor een stel jagers. Een apocalyptisch tableau vivant. Hij koos de rechte lijn uit het bos, kwam uit het duister gerend en sprong tot op de borst van zijn baasje. De oudeheer, de man die hem de avond voor de jacht de speciale koekjes gaf, verloor zijn evenwicht en viel bijna omver. Jack draaide zich om, liep een paar passen in de richting van het bos en kwam dan terug. Dit ritueel herhaalde hij zo’n drie, vier keer, tot de oudeheer eindelijk doorhad wat hij bedoelde.

    ‘Wat is er, Jackie, jongen? Vind je de eendjes niet vandaag?’

    Maar hij leek het dan toch te snappen.

    ‘Heb je iets anders gevonden?’

    De hond nam de leiding, keek een paar keer om om er zeker van te zijn dat hij werd gevolgd en bracht zijn baasje en de andere mannen tot bij de prooi.

    ‘Wat heeft dat beest?’ klonk het. ‘Hij is precies in zijn gat geschoten.’

    Toen zijn taak erop zat en hij hen tot bij de man op de grond had gebracht, ging Jack er weer bij liggen, in afwachting dat de mannen dit lichaam in een grotere korf of mand zouden leggen en dan zouden overgaan tot de orde van de dag: de volgende golf van de jacht, want er zouden zeker nog een paar vluchten lekkere eenden en ganzen aankomen. Maar het baasje hing zijn geweer over zijn schouder en toen werd het ineens nog stiller. Nog een stuk stiller dan daarnet, toen Jack alleen met de dode man was geweest. Tot de baas zei:

    Putain, dit ziet er niet goed uit. Dit ziet er echt niet goed uit.’

    2

    Tom Segers stond in een donker steegje en zag geen hand voor ogen. Hij voelde de adrenaline door zijn aderen stromen. Er brandden een paar flauwe lantaarnpalen, maar het was zelfs te donker om een schaduw te ontwaren. Hij liep op

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1