Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Emma
Emma
Emma
Ebook659 pages13 hours

Emma

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Jane Austen schreef ooit: "Ik ga een heldin nemen die alleen mijzelf zal bevallen."Emma Woodhouse is misschien wel Jane Austens meest verleidelijke en gecompliceerde personage, vol intriges en uniciteit. Hoewel ze besloten heeft nooit te trouwen, is de jongvolwassen Emma Woodhouse een zelfbenoemde cupido die het op zich heeft genomen haar vriendinnen te helpen geschikte partners te vinden. Als duidelijk wordt dat ze over minder koppelkunsten beschikt dan gedacht, belandt Emma in het hart van verschillende romantische avonturen.'Emma' is een roman over adolescente arrogantie en de gecompliceerde aard van romantische relaties. 'Emma' is een commentaar op de Engelse samenleving van de 19e eeuw en staat bol van Austens literaire humor en rijke en gedenkwaardige personages, waardoor het de voorloper is van hedendaagse romances. 'Emma' is verschillende keren aangepast voor een modern publiek, het meest recent in het Hollywood-komediedrama van 2020, met Anya Taylor-Joy en Johnny Flynn in de hoofdrollen.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 16, 2022
ISBN9788728315460
Author

Jane Austen

Born in 1775, Jane Austen published four of her six novels anonymously. Her work was not widely read until the late nineteenth century, and her fame grew from then on. Known for her wit and sharp insight into social conventions, her novels about love, relationships, and society are more popular year after year. She has earned a place in history as one of the most cherished writers of English literature.

Related to Emma

Related ebooks

Related categories

Reviews for Emma

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Emma - Jane Austen

    Emma

    Translated by Carolien Polderman-de Vries

    Original title: Emma

    Original language: English

    Copyright © 1816, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728315460

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Deel I

    I

    Emma Woodhouse, knap, schrander en rijk, met een veilig thuis en een opgewekte aard, leek heel wat zegeningen van het aardse bestaan in zich verenigd te hebben. Ze leefde nu al bijna eenentwintig jaar op deze wereld zonder veel zorgen of ergernissen.

    Ze was de jongste van de twee dochters van een uiterst liefdevolle en toegeeflijke vader, en ze was, als gevolg van het huwelijk van haar zuster, al heel vroeg de meesteres geworden van zijn huis. Haar moeder was zo lang geleden gestorven dat zij zich haar liefkozingen alleen vaag kon herinneren. De plaats van de moeder was ingenomen door een voortreffelijke vrouw als gouvernante, die in haar genegenheid weinig had ondergedaan voor een moeder.

    Zestien jaar lang had juffrouw Taylor deel uitgemaakt van het gezin van mijnheer Woodhouse, meer als vriendin dan als gouvernante; ze was op de beide dochters zeer gesteld, maar in het bijzonder op Emma. Tussen die beiden bestond meer de intimiteit van twee zusters. Al voor het tijdstip dat juffrouw Taylor niet langer in naam de positie van gouvernante bekleedde, stond haar zachtaardige natuur haar nauwelijks toe enige beperking op te leggen; en nu de laatste schaduw van gezag al heel lang vergleden was, leefden ze samen als twee vriendinnen met een sterke wederzijdse gehechtheid; en Emma deed precies wat ze wilde: ze had groot respect voor het oordeel van juffrouw Taylor, maar ze liet zich voornamelijk leiden door dat van haarzelf.

    De wezenlijk kwade kanten van Emma’s positie waren de gelegenheid die zij had om al te zeer haar eigen gang te gaan en een geneigdheid een wat al te hoge dunk van zichzelf te hebben; dit waren de nadelen die dreigden afbreuk te doen aan haar vele genoegens. Maar het gevaar liet zich op dit moment zo weinig zien dat zijzelf ze zeker niet als betreurenswaardige omstandigheden zag.

    Er kwam verdriet — een zachtaardig soort verdriet — dat zeker niet bewust de vorm aannam van iets onaangenaams. Juffrouw Taylor trouwde. Dit verlies van juffrouw Taylor was het eerste dat haar verdriet gaf. Op de trouwdag van deze geliefde vriendin raakte Emma voor het eerst voor langer dan een enkel ogenblik in sombere gedachten verzonken. Nu de bruiloft voorbij was en de bruiloftsgasten waren vertrokken, moesten haar vader en zijzelf alléén dineren, zonder het vooruitzicht van een derde om de lange avond op te vrolijken. Haar vader maakte zich zoals gewoonlijk klaar voor een slaapje na het diner, en haar bleef niets anders over dan na te zitten denken over wat ze was kwijtgeraakt.

    De gebeurtenis droeg voor haar vriendin zeker de belofte van geluk in zich. Mijnheer Weston was een man van onbesproken gedrag, met een ruim vermogen, een passende leeftijd en prettige manieren; en er was enige bevrediging in gelegen te bedenken hoe zijzelf vanuit een onzelfzuchtige, royale vriendschap altijd deze verbintenis had gewenst en bevorderd; maar het was toch een zwarte dag geweest. Het gemis van juffrouw Taylor zou zich elk uur van elke dag doen voelen. Ze herinnerde zich haar vroegere vriendelijkheid — de vriendelijkheid en de genegenheid van zestien jaren — hoe zij les had gegeven en hoe zij al haar krachten eraan had gewijd het kind prettig bezig te houden en aan zich te binden als het gezond was — en hoe zij haar verpleegd had tijdens de verschillende kinderziekten. Ze was haar op dit punt zeker veel dank verschuldigd; maar de omgang van de laatste zeven jaar, op gelijke voet en zonder enig voorbehoud, zoals die al gauw was ontstaan toen zij na Isabella’s huwelijk op elkaar aangewezen waren, vormde een nog dierbaarder herinnering. Ze was een vriendin en kameraad geweest zoals weinigen er een kennen, intelligent, ontwikkeld, praktisch, zachtaardig, met inzicht in alle bijzonderheden van de familie en belangstelling voor alles wat die familie betrof, en op een heel speciale manier geïnteresseerd in haarzelf, in al haar pleziertjes en al haar plannetjes — iemand tegen wie ze iedere gedachte die bij haar opkwam, kon uitspreken, en die zo veel liefde voor haar voelde dat zij geen kwaad bij haar kon doen.

    Hoe zou ze deze verandering moeten dragen? Het was waar dat haar vriendin maar een kilometer van haar vandaan ging, maar Emma was zich ervan bewust dat er een groot verschil zou zijn tussen een mevrouw Weston slechts een kilometer van hen vandaan en een juffrouw Taylor in huis; en ondanks alle voordelen die zij van nature en van huis uit bezat, liep ze nu het grote gevaar te gaan lijden aan geestelijke eenzaamheid. Ze hield erg veel van haar vader, maar hij was niet het goede gezelschap voor haar. In gesprekken, redenerend of schertsend, was hij niet aan haar gewaagd.

    Het bezwaar van de feitelijke ongelijkheid van hun leeftijden (en mijnheer Woodhouse was niet jong getrouwd) werd veel sterker door zijn constitutie en zijn gewoonten; want doordat hij zijn leven lang een zwakke gezondheid had gehad, en zonder geestelijke of lichamelijke bezigheden, was hij in zijn manier van doen een veel oudere man dan in jaren; en hoewel hij alom geliefd was om zijn vriendelijke hart en zijn beminnelijke humeur, waren zijn talenten nooit een aanbeveling voor hem geweest.

    Haar zuster was — hoewel ze door haar huwelijk niet erg ver van hen verwijderd was geraakt nu ze in Londen woonde; slechts vijfentwintig kilometer vandaar — veel te ver weg voor dagelijks contact; en er zouden op Hartfield vele lange oktober- en november-avonden doorgeworsteld moeten worden voor Kerstmis het volgende bezoek van Isabella met haar echtgenoot en hun kleine kinderen zou brengen, het huis weer gevuld zou zijn en zij weer aangenaam gezelschap zou hebben.

    Highbury — het grote dorp met zo veel inwoners dat het bijna een stadje was en waartoe Hartfield feitelijk behoorde, al bezat het een eigen gazon met heesteraanleg en een eigen naam — bood haar geen gelijken. De Woodhouses waren daar de hoogstgeplaatste familie. Iedereen keek naar hen op. Ze kende in de plaats veel mensen, want haar vader was beleefd tegen allen, maar er was onder hen niet één die zelfs maar voor een halve dag aanvaardbaar zou zijn op de plaats van juffrouw Taylor. Het was een droevige verandering; en Emma kon er slechts om zuchten en op onmogelijke dingen hopen tot haar vader wakker werd en zij zich weer opgewekt moest betonen. Hij had geestelijke steun nodig: hij was een nerveus man die gauw neerslachtig werd; hij was erg gesteld op al diegenen aan wie hij gewend was en vond het vreselijk om van hen te moeten scheiden; hij vond iedere verandering vreselijk. Het huwelijk, als bron van verandering, was altijd onaangenaam; en hij was zeker nog niet verzoend met het huwelijk van zijn eigen dochter en kon slechts met medelijden over haar spreken, hoewel het geheel en al een verbintenis uit liefde was geweest, en nu was hij ook nog verplicht te scheiden van juffrouw Taylor; en vanuit zijn eigen vriendelijk-zelfzuchtige gewoonten en door het feit dat hij zich nooit voor kon stellen dat andere mensen andere gevoelens konden hebben dan hijzelf, was hij heel sterk geneigd te denken dat juffrouw Taylor een stap had genomen die voor haarzelf even droef was als voor hen, en dat zij heel wat gelukkiger zou zijn geweest als ze de hele rest van haar leven had doorgebracht op Hartfield. Emma glimlachte en praatte zo opgewekt mogelijk om hem van dit soort gedachten af te houden; maar toen de thee werd gebracht, kon hij onmogelijk iets anders dan precies hetzelfde zeggen als aan het diner: ‘Arme juffrouw Taylor! Ik wou dat ze weer hier was. Wat jammer toch dat mijnheer Weston ooit aan haar gedacht heeft!’

    ‘Dat ben ik niet met u eens, papa, dat weet u wel. Mijnheer Weston is zo’n opgewekte, aardige man met zo veel goede eigenschappen dat hij zeker een goede vrouw verdient — en u zou toch ook niet willen dat juffrouw Taylor altijd bij ons bleef wonen om mijn luimen te verdragen als ze zelf een eigen huis kon hebben?’

    ‘Een eigen huis! Wat is het voordeel van een eigen huis? Dit huis is drie keer zo groot. En jij hebt helemaal geen luimen, lieve kind.’

    ‘Wat zullen we niet vaak bij hen op bezoek gaan en zij bij ons! We zullen elkaar heel vaak zien! Wíj moeten er een begin mee maken, we moeten gauw een eerste bezoek aan het bruidspaar gaan brengen.’

    ‘Maar, lieve kind, hoe kom ik daar ooit? Randalls is zo ver weg. Ik kan nog niet half zo ver lopen.’

    ‘Nee, papa, dat denkt ook niemand. We gaan natuurlijk met het rijtuig.’

    ‘Het rijtuig! Maar James zal het helemaal niet leuk vinden als hij voor zo’n klein eindje de paarden moet inspannen; en waar laten we die arme beesten als wij op bezoek zijn?’

    ‘Ze kunnen bij mijnheer Weston in de stal staan, papa. U weet dat we dat al hebben afgesproken. We hebben dat gisteravond allemaal besproken met mijnheer Weston. En u kunt er heel zeker van zijn dat James het altijd fijn zal vinden naar Randalls te rijden omdat zijn dochter daar nu dient. Ik vraag me af of hij ons nog ooit ergens anders heen wil brengen. Daar hebt u voor gezorgd, papa. U hebt Hannah aan die goede baan geholpen. Niemand zou aan haar gedacht hebben als u niet over haar begonnen was — James is u er zo dankbaar voor!’

    ‘Ik ben erg blij dat ik aan haar gedacht heb. Een gelukkige inval, want ik zou bepaald niet willen dat arme James zich gekwetst had gevoeld. En ik ben er zeker van dat zij een goede dienstbode zal zijn. Ze is een beleefd meisje dat netjes praat; ik ben erg met haar ingenomen. Als ik haar tegenkom, maakt ze altijd een keurige revérence en vraagt op een alleraardigste manier hoe het met me gaat; en toen ze hier bij jou kwam om te naaien, merkte ik dat ze de deurknop altijd de goede kant op draait en nooit met deuren slaat. Ze zal zeker een uitstekende dienstbode zijn; en voor arme juffrouw Taylor is het een hele troost om iemand om zich heen te hebben aan wie ze gewend is. Iedere keer dat James daarheen gaat om zijn dochter te bezoeken, zal ze over ons horen. Hij zal haar kunnen vertellen hoe het met ons allemaal gaat.’

    Emma deed haar uiterste best om deze vreugdevoller gedachtenstroom vast te houden, en zij hoopte met behulp van triktrak haar vader op draaglijke wijze door de avond heen te helpen, slechts belaagd door haar eigen gevoelens van spijt. De triktraktafel ¹ werd klaargezet; maar onmiddellijk daarna kwam een bezoeker binnenlopen die het spel overbodig maakte.

    Mijnheer Knightley, een verstandig man, ongeveer zeven- of achtendertig jaar oud, was niet alleen een heel oude en intieme vriend van de familie, maar ook speciaal met hen verbonden als de oudere broer van Isabella’s echtgenoot. Hij woonde anderhalve kilometer van Highbury, was een geregelde bezoeker en altijd welkom, en op dit moment nog meer welkom dan gewoonlijk omdat hij rechtstreeks van hun wederzijdse familieleden in Londen kwam. Hij was na een paar dagen afwezigheid teruggekeerd voor een laat diner, en kwam nu naar Hartfield lopen om te zeggen dat allen op Brunswick Square het goed maakten. Het was een gelukkige omstandigheid dat hij kwam en mijnheer Woodhouse klaarde er een tijd lang van op. Mijnheer Knightley had een opgewekte manier van doen die hem altijd goeddeed; en zijn vele vragen naar ‘arme Isabella’ en haar kinderen werden uiterst bevredigend beantwoord. Toen dat achter de rug was, merkte mijnheer Woodhouse dankbaar op: ‘Het is erg vriendelijk van u, mijnheer Knightley, dat u zo laat nog naar ons toe bent gekomen. Ik ben bang dat het wel een afschuwelijke wandeling is geweest.’

    ‘Helemaal niet, mijnheer. Het is een prachtige avond met een heldere maan, en zo zacht dat ik me zelfs wat zal terugtrekken uit de nabijheid van uw haardvuur.’

    ‘Maar het was toch zeker erg vochtig en modderig? Ik hoop niet dat u kou hebt gevat.’

    ‘Modderig, mijnheer! Kijk maar naar mijn schoenen. Er zit geen spatje modder op.’

    ‘Nu, dat verbaast me, want we hebben hier geweldig veel regen gehad. Toen we zaten te ontbijten regende het verschrikkelijk, wel een half uur lang. Ik wilde nog dat ze de bruiloft uit zouden stellen.’

    ‘Dat is waar ook, ik heb u nog niet gelukgewenst. Omdat ik heel goed besef wat voor geluk u beiden moet voelen, heb ik me niet gehaast met mijn felicitaties. Maar ik hoop dat alles redelijk goed verlopen is. Hoe hebt u zich allemaal gedragen? Wie heeft het meest gehuild?’

    ‘Ach, arme juffrouw Taylor! Het is een nare geschiedenis.’

    ‘Arme mijnheer en juffrouw Woodhouse misschien; maar ik kan met geen mogelijkheid zeggen arme juffrouw Taylor. Ik heb veel achting voor u en Emma, maar als het gaat over de vraag van afhankelijkheid en onafhankelijkheid! In ieder geval moet het eenvoudiger zijn het één persoon naar de zin te maken dan twee.’

    ‘Vooral als een van die twee zo’n wispelturig en lastig schepsel is,’ zei Emma schertsend. ‘Ik weet wel dat u dát bedoelt — en dat zou u ook zeker zeggen als mijn vader er niet bij was.’

    ‘Ik ben bang dat dat maar al te waar is, lieve kind,’ zei mijnheer Woodhouse zuchtend. ‘Ik ben bang dat ik soms erg wispelturig en lastig ben.’

    ‘Maar, lieve papa! U denkt toch niet dat ik het over ú heb, of dat mijnheer Knightley ú bedoelde? Wat een afschuwelijk idee! O nee, ik bedoelde alleen mezelf. Mijnheer Knightley vindt het heerlijk om aanmerkingen op mij te maken — schertsend, weet u wel, altijd schertsend. Wij zeggen elkaar altijd precies waar we zin in hebben.’

    Mijnheer Knightley was inderdaad een van de weinige mensen die tekortkomingen in Emma Woodhouse kon ontdekken, en de enige die daarover ook met haar sprak; en hoewel Emma zelf daar enige moeite mee had, wist ze dat haar vader het nog veel onaangenamer zou vinden; daarom zou ze niet graag willen dat hij zou vermoeden dat niet iedereen haar volmaakt vond.

    ‘Emma weet dat ik haar nooit vlei,’ zei mijnheer Knightley, ‘maar ik doelde heus op niemand. Juffrouw Taylor is gewend het twee mensen naar de zin te maken en nu heeft ze er maar een. Een goede kans dat het een vooruitgang voor haar is.’

    ‘En nu,’ zei Emma, die dit onderwerp wilde laten rusten, ‘wilt u horen over de bruiloft. Ik zal het u met plezier vertellen, want we hebben ons allemaal voorbeeldig gedragen. Iedereen was keurig op tijd en iedereen zag er piekfijn uit. Er was nergens een traan te zien en bijna geen sombere gezichten. O nee, we wisten allemaal dat we maar een kilometer van elkaar vandaan zouden zijn en dat we elkaar zeker iedere dag zouden zien.’

    ‘Die lieve Emma neemt het allemaal zo goed op,’ zei haar vader, ‘maar eigenlijk vindt ze het heel erg, mijnheer Knightley, om arme juffrouw Taylor kwijt te raken. Ik weet zeker dat ze haar meer zal missen dan ze nu denkt.’

    Emma wendde haar gezicht af, aarzelend tussen lachen en huilen.

    ‘Het is ook niet denkbaar dat Emma zo’n huisgenoot niet zou missen,’ zei mijnheer Knightley. ‘Als we haar daartoe in staat achtten, zouden we niet zo op haar gesteld zijn. Maar ze weet wat een vooruitgang dit huwelijk voor juffrouw Taylor is; ze weet hoe verkieslijk het moet zijn voor juffrouw Taylor om, op haar leeftijd, te wonen in een huis dat het hare mag heten — en hoe belangrijk het voor haar is dat ze veilig en goed bezorgd is. Daarom kan ze zich niet toestaan er meer verdrietig dan blij om te zijn. Iedere vriendin van juffrouw Taylor moet wel verheugd zijn dat ze zo gelukkig gehuwd is.’

    ‘En dan hebt u nog een reden tot vreugde voor mij vergeten,’ zei Emma, ‘en dat is een heel belangrijke reden — dat ik zelf deze verbintenis bewerkstelligd heb. U moet weten dat ik al vier jaar geleden het idee voor deze verbintenis heb opgevat, en als het huwelijk dan plaatsvindt en het blijkt dat ik gelijk gehad heb, terwijl zoveel mensen zeiden dat mijnheer Weston nooit meer zou trouwen — dan valt daar heel wat troost uit te putten.’

    Mijnheer Knightley schudde afkeurend het hoofd. Haar vader antwoordde vertederd: ‘Ach, lieve kind, ik wou dat je ophield met mensen te koppelen en toekomstvoorspellingen te doen, want het komt altijd uit zoals jij gezegd hebt. Ga alsjeblieft niet nog meer huwelijken tot stand brengen.’

    ‘Ik beloof dat ik geen plannen voor mezelf zal maken, papa; maar ik moet het voor andere mensen echt wel doen! Het is de meest onderhoudende bezigheid die er bestaat. En na zo’n succes zeker! Iedereen zei dat mijnheer Weston nooit meer zou trouwen. Vast en zeker niet! Mijnheer Weston was al zo lang weduwnaar en hij leek zo volmaakt tevreden zonder vrouw, zo volledig in beslag genomen door zijn zaken in Londen en zijn vrienden hier; hij kon altijd overal terecht en was altijd opgewekt! Mijnheer Weston zou geen avond alleen hoeven te zitten als hij dat niet zelf wilde. O nee. Mijnheer Weston zou vast en zeker nooit opnieuw in het huwelijk treden. Er waren zelfs mensen die beweerden dat hij een belofte gedaan had aan zijn vrouw op haar sterfbed, en anderen zeiden dat hij niet mocht van de zoon en de oom. Er werd heel ernstig allerlei onzin over beweerd, maar ik heb het nooit geloofd. Mijn besluit heeft altijd vastgestaan sinds die dag — een jaar of vier geleden — dat juffrouw Taylor en ik hem tegenkwamen in Broadway-lane, toen het zachtjes begon te regenen en hij zo galant wegholde om twee paraplu’s voor ons te lenen bij de boerderij van de Mitchells. Vanaf dat moment heb ik met het idee van een huwelijk tussen die twee rondgelopen, en nu ik in dit geval met zoveel succes gezegend ben, kunt u niet verwachten, lieve papa, dat ik me niet met nieuwe mogelijke huwelijken zal gaan bezighouden.’

    ‘Ik begrijp niet wat je bedoelt met succes,’ zei mijnheer Knightley. ‘Succes vooronderstelt een zekere inspanning. Je hebt je tijd wel fijnzinnig en nuttig weten te besteden als je al die vier jaar bezig bent geweest met inspanningen om dit huwelijk tot stand te doen komen. Een verheffende bezigheid voor de geest van een jongedame! Maar eigenlijk stel ik me voor dat het bewerkstelligen van dit huwelijk alleen betekent dat je het idee hebt opgevat; dat je op een dag dat je niets beters te doen had tegen jezelf gezegd hebt: ik geloof dat het heel prettig zou zijn voor juffrouw Taylor als mijnheer Weston met haar zou trouwen, en dat je datzelfde zo nu en dan voor jezelf hebt herhaald — maar waarom heb je het dan over succes? Wat is dan jouw verdienste? Waar ben je zo trots op? Je hebt het goed geraden, dat is alles wat ervan te zeggen valt.’

    ‘En kent u dan niet dat plezierige gevoel van triomf als je het goed geraden hebt? Ik beklaag u. Ik dacht dat u slimmer was — want reken maar dat goed raden nooit alleen maar geluk is. Het is in zekere mate een gave. En ik weet ook niet zeker of ik niet enig recht heb op dat arme woordje succes, waar u zoveel bezwaar tegen hebt. U hebt de situatie op twee manieren heel aardig beschreven — maar misschien is er nog een derde manier — iets tussen het niets doen en het alles doen in. Als ik niet gestimuleerd had dat mijnheer Weston hier op bezoek zou komen en hem niet op allerlei manieren een beetje had aangemoedigd, als ik de weg niet een beetje geëffend had, zou het tenslotte misschien op niets uitgelopen zijn. Ik denk wel dat u genoeg van Hartfield weet om dat te begrijpen.’

    ‘Een man als Weston die zo open en rechtstreeks op zijn doel afgaat en een ongekunstelde vrouw met gezond verstand als juffrouw Taylor kunnen best hun eigen zaakjes opknappen. Er is meer kans dat je jezelf hebt geschaad dan dat je hen een dienst hebt bewezen met je tussenkomst.’

    ‘Emma denkt nooit aan zichzelf als zij voor anderen goed kan doen,’ voerde mijnheer Woodhouse aan, die het maar gedeeltelijk begrepen had. ‘Maar span je vooral niet in voor meer huwelijken, lieve kind, het zijn dwaze zaken en ze breken op een verdrietige manier de familiekring op.’

    ‘Nog één verbintenis, papa — alleen nog voor mijnheer Elton. Arme mijnheer Elton! U mag mijnheer Elton toch graag, papa? Ik moet echt een vrouw voor hem zoeken. In Highbury is er niemand die hem waard is — en hij woont hier al een heel jaar, hij heeft zijn huis zo keurig ingericht dat het werkelijk jammer zou zijn als hij nog langer ongehuwd zou blijven. En toen hij vandaag hun handen ineenlegde, zag hij er zo naar uit dat hij graag zou willen dat een ander dat voor hém zou doen! Ik heb een heel hoge dunk van mijnheer Elton en dit is de enige manier waarop ik hem een dienst kan bewijzen.’

    ‘Mijnheer Elton is inderdaad een alleraardigste jongeman, en ook een bekwame jongeman, voor wie ik veel respect heb. Maar als je hem een dienst wilt bewijzen, kun je hem beter eens te eten nodigen. Dat is een veel beter idee. Misschien zou mijnheer Knightley zo goed willen zijn dan ook te komen.’

    ‘Met alle plezier, mijnheer, wanneer u maar wilt,’ zei mijnheer Knightley lachend, ‘en ik ben het helemaal met u eens dat dat een veel beter plan is. Vraag hem te eten, Emma, en geef hem het lekkerste stukje vis of kip, maar laat hem zijn eigen vrouw kiezen. Reken maar dat een man van zes-, zevenentwintig voor zichzelf kan zorgen.’

    II

    Mijnheer Weston was geboren in Highbury; hij kwam uit een respectabele familie die in de loop van de laatste twee of drie generaties was opgeklommen tot de hogere standen en eigen bezit. Hij had een goede opvoeding genoten, maar was, toen hij er al jong in geslaagd was een beperkte onafhankelijkheid te verwerven, niet meer geneigd tot een van die gewonere beroepen waar zijn broers zich mee bezighielden; hij bezat een actieve, opgewekte geest en hield van gezelligheid: beide karaktertrekken had hij recht gedaan door toe te treden tot de militia van zijn graafschap die toen opgericht werd. ²

    Kapitein Weston was algemeen geliefd; en toen de toevalligheden van zijn militaire bestaan hem in kennis hadden gebracht met juffrouw Churchill, uit een hooggeplaatste familie te Yorkshire, en zij verliefd op hem werd, was niemand verbaasd, behalve haar broer en diens vrouw die hem nooit hadden ontmoet; zij waren vol van een trots en gewichtigheid die door deze verbintenis zouden worden aangetast.

    Juffrouw Churchill echter, die meerderjarig was en de volledige beschikking had over haar vermogen — hoewel dat vermogen in geen verhouding stond tot het landgoed dat de familie bezat — liet zich niet van het huwelijk afbrengen en de inzegening vond plaats, tot grenzeloze ergernis van mijnheer en mevrouw Churchill die haar met gepast decorum verstootten.

    Het was een ongeschikte verbintenis, die weinig geluk bracht. Mevrouw Weston had er meer in moeten vinden, want ze had een echtgenoot wiens hart en beminnelijke aard hem ingaven dat zij overal recht op had als tegenprestatie voor het feit dat zij zo goed was hem lief te hebben. Zij bezat wel een bepaald soort geestkracht, maar niet het beste. Ze was vastberaden genoeg om haar eigen wil door te zetten ondanks haar broer, maar niet genoeg om af te zien van onredelijke gevoelens van spijt na de onredelijke boosheid van die broer, noch om het te stellen zonder de luxe van haar vroegere thuis. Ze leefden boven hun inkomen, en nog was het niets vergeleken met Enscombe: ze hield niet op haar echtgenoot lief te hebben, maar ze wilde tegelijkertijd de vrouw van kapitein Weston en juffrouw Churchill van Enscombe zijn.

    Kapitein Weston, van wie men — en met name de Churchills — meende dat hij een verbazend goed huwelijk had gesloten, bleek verreweg het slechtst af te zijn met de transactie; want toen zijn vrouw na drie jaar huwelijk stierf, was hij heel wat armer dan tevoren en had bovendien een kind te onderhouden. De last van de uitgaven voor het kind nam men hem echter al gauw uit handen. Door middel van de jongen, die bovendien zekere verzachtende aanspraken deed gelden doordat hij nog leed aan een vorm van zijn moeders ziekte, kwam een soort verzoening tot stand; en mijnheer en mevrouw Churchill die zelf geen kinderen hadden en ook geen andere jonge, zo nabije familieleden die hun zorgen behoefden, boden kort na haar overlijden aan de gehele zorg voor de kleine Frank op zich te nemen. Men mag aannemen dat de weduwnaar enige gewetensbezwaren en enige tegenzin heeft gevoeld; maar aangezien andere overwegingen de doorslag gaven, werd het kind overgedragen aan de zorgen en de rijkdom van de Churchills, en hij hoefde zich alleen nog bezig te houden met zijn eigen welzijn en te trachten zijn eigen positie zo goed mogelijk te verbeteren.

    Een volledige verandering in zijn leven werd wenselijk. Hij verliet de militia en ging in de handel omdat zijn broers zich al goed in Londen gevestigd hadden en hem een gunstige start konden bieden. Het waren zaken die hem juist voldoende bezigheid gaven. Hij bezat nog een klein huis in Highbury, waar hij het merendeel van zijn vrije dagen doorbracht; en zo gingen de volgende achttien tot twintig jaar van zijn leven opgewekt voorbij met enerzijds nuttige bezigheden en anderzijds de genoegens van het gezelschapsleven. Hij had intussen een behaaglijke welstand bereikt — genoeg om de aankoop te waarborgen van een klein landgoed dat grensde aan Highbury, en waarnaar hij altijd had verlangd — genoeg om een vrouw te trouwen, zelfs al had ze geen bruidsschat, zoals juffrouw Taylor, en om te leven naar de wensen van zijn vriendelijke en gezellige aard.

    Het was nu alweer enige tijd geleden dat juffrouw Taylor voor het eerst zijn plannen was gaan beïnvloeden; maar aangezien het niet de tirannieke invloed was die jonge mensen op elkaar kunnen hebben, was zijn besluit om niet te trouwen voor hij Randalls kon kopen en daar kon wonen er niet door aan het wankelen gebracht, en naar de aankoop van Randalls was lang uitgezien: maar hij was, met deze doelstellingen voor ogen, gestaag verder gegaan tot ze waren bereikt. Hij had een vermogen opgebouwd, zijn huis gekocht en zijn vrouw verworven; en stond nu aan het begin van een nieuwe periode van zijn leven met een grote waarschijnlijkheid van meer geluk dan in een van de reeds voorbije perioden.

    Hij was nooit een ongelukkig mens geweest; daar had zijn eigen natuur hem voor bewaard, zelfs tijdens zijn eerste huwelijk; maar dit tweede huwelijk zou hem moeten tonen hoe heerlijk een werkelijk beminnelijke vrouw met een gezond oordeel kon zijn, en zou hem het aangenaamste bewijs moeten leveren dat het veel beter is te kiezen dan gekozen te worden, dankbaarheid te wekken dan dankbaar te zijn.

    In zijn keuze hoefde hij het alleen zichzelf naar de zin te maken: zijn vermogen was van hemzelf; want wat Frank betreft was er sprake van meer dan het stilzwijgend grootgebracht worden als erfgenaam van zijn oom, het was zo’n openlijk aanvaarde adoptie geworden dat hij bij het meerderjarig worden de naam Churchill had aangenomen. Het was daarom zeer onwaarschijnlijk dat hij ooit zijn vaders steun nodig zou hebben. Zijn vader was daar niet bezorgd over. De tante was een wispelturige vrouw die haar echtgenoot volledig regeerde; maar het lag niet in mijnheer Westons aard zich te gaan voorstellen dat welke gril dan ook sterk genoeg zou kunnen zijn om een persoon te treffen die zo geliefd was en die, naar hij meende, die liefde zeker verdiende. Hij ontmoette zijn zoon ieder jaar in Londen, en was trots op hem; en het liefdevolle verslag dat hij over hem uitbracht als een voortreffelijke jongeman, had ervoor gezorgd dat ook Highbury een zekere trots gevoelde. Men beschouwde hem als iemand die genoeg bij de plaats hoorde om zijn verdiensten en zijn vooruitzichten een onderwerp van algemene belangstelling te maken.

    Mijnheer Frank Churchill was iemand waar Highbury prat op ging, en men was er algemeen nieuwsgierig naar hem te zien, hoewel deze vererende aandacht maar weinig beantwoord werd doordat hij er nooit van zijn leven geweest was. Een bezoek aan zijn vader was veel besproken, maar nooit geschied.

    Nu zijn vader getrouwd was, stelde men zich algemeen voor dat het een heel passende attentie zou zijn als het bezoek nu plaats zou vinden. Er viel over dit onderwerp geen afwijkend geluid te horen, niet als mevrouw Perry thee dronk bij mevrouw en juffrouw Bates, en niet als mevrouw en juffrouw Bates een tegenbezoek aflegden. Nu was voor mijnheer Frank Churchill de tijd aangebroken om naar hen toe te komen; en de hoop werd nog sterker toen men hoorde dat hij bij deze gelegenheid aan zijn nieuwe moeder geschreven had. Een paar dagen lang werd in ieder ochtendgesprek op Highbury op een of andere manier vermeld dat mevrouw Weston een keurige en aardige brief had ontvangen. ‘Ik neem aan dat u gehoord hebt over de keurige, aardige brief die mijnheer Frank Churchill aan mevrouw Weston geschreven heeft? Ik heb begrepen dat het werkelijk een heel keurige en alleraardigste brief was. Mijnheer Woodhouse heeft me ervan verteld. Mijnheer Woodhouse heeft de brief gezien, en hij zegt dat hij nooit in zijn leven zo’n keurige en alleraardigste brief had gezien.’

    Het was inderdaad een hooggeroemde brief. Mevrouw Weston had zich, uiteraard, een heel gunstig beeld van de jongeman gevormd; en zo’n beminnelijke attentie was een onweerspreekbaar bewijs van zijn bijzonder goed verstand en een zeer welkome aanvulling op alle betuigingen van gelukwensen van allerlei zijden die haar huwelijk al had opgeleverd. Ze voelde zich een heel gelukkige vrouw; en ze had lang genoeg geleefd om te weten hoe gelukkig zij geacht mocht worden nu de enig mogelijke spijt een gedeeltelijke scheiding gold van haar vrienden, wier vriendschap voor haar nooit bekoeld was, en die slecht verdragen konden van haar gescheiden te zijn!

    Ze wist dat men haar bij tijden zeker zou missen; en ze kon niet zonder pijn bedenken dat Emma ook maar één enkel genoegen zou missen, of zich één enkel uur zou vervelen, omdat ze behoefte zou hebben aan haar gezelschap: maar lieve Emma had beslist geen zwak karakter; ze was beter tegen haar situatie opgewassen dan de meeste meisjes zouden zijn, en ze bezat het verstand, de energie en de geestkracht waarvan men mocht hopen dat die haar op een goede manier over elke kleine moeilijkheid en elk gemis heen zouden helpen. En er was zoveel troost gelegen in de heel overkomelijke afstand tussen Randalls en Hartfield, die zich zo goed zelfs leende voor de wandeling van een vrouw alleen, en in mijnheer Westons aard en omstandigheden, die ervoor zouden zorgen dat het naderend winterseizoen geen belemmering zou zijn om de helft van de avonden van de week in eikaars gezelschap door te brengen.

    Alles bijeengenomen gaf haar situatie mevrouw Weston aanleiding tot uren van dankbaarheid en slechts ogenblikken van spijt; dat zij tevreden was — méér dan tevreden — dat zij blij genoot, was zo gerechtvaardigd en zo duidelijk zichtbaar dat Emma — hoe goed ze haar vader ook kende — soms opnieuw verbaasd stond over het feit dat hij nog steeds in staat was medelijden te hebben met ‘arme juffrouw Taylor’ wanneer ze haar op Randalls achterlieten als middelpunt van iedere vorm van huiselijk comfort, of als zij ’s avonds bij haar vertrek zagen hoe een opgewekte echtgenoot haar leidde naar een rijtuig dat het hare was. Maar nooit vertrok zij zonder dat mijnheer Woodhouse een lichte zucht slaakte en zei: ‘Arme juffrouw Taylor. Ze zou heel graag hier willen blijven.’

    Er was geen mogelijkheid juffrouw Taylor terug te krijgen — en er was ook weinig kans op dat hij zou ophouden haar te beklagen: maar enkele weken tijd brachten mijnheer Woodhouse enige verlichting. De felicitaties van zijn buren waren voorbij; men plaagde hem niet langer door hem geluk te wensen met een zo droevige gebeurtenis; en de bruidstaart die hem zoveel zorg had gekost, was opgegeten. Zijn eigen maag kon geen zwaar voedsel verdragen, en hij kon nooit geloven dat andere mensen anders zouden zijn dan hijzelf. Wat voor hem ongezond was, beschouwde hij als ongeschikt voor iedereen; en hij had daarom ernstig zijn best gedaan hen ervan af te brengen ooit een bruidstaart te serveren, en toen dat vruchteloos bleek, even ernstig geprobeerd te voorkomen dat ook maar iemand ervan zou eten. Hij had de moeite genomen om mijnheer Perry, de apotheker, over het onderwerp te raadplegen. Mijnheer Perry was een intelligente, voorkomende man wiens regelmatige bezoeken het leven van mijnheer Woodhouse veraangenaamden; en toen hij om zijn mening gevraagd werd, moest hij wel erkennen (hoewel dit nogal in strijd leek met zijn eigen bestaande ideeën) dat bruidstaart zeker veel mensen — misschien wel de meeste mensen — slecht zou kunnen bekomen, tenzij men er met mate van at. Met deze mening die zijn eigen opvatting bevestigde, hoopte mijnheer Woodhouse iedere gast van het jong getrouwde paar te kunnen beïnvloeden; maar men at de taart toch; en zijn zenuwen die het zo goed bedoelden, hadden geen rust tot alles op was.

    Er deed in Highbury een vreemd gerucht de ronde dat alle kleine Perry’s gesignaleerd waren met een stuk van mevrouw Westons bruidstaart in de hand; maar dat heeft mijnheer Woodhouse nooit willen geloven.

    III

    Mijnheer Woodhouse was op zijn eigen manier op gezelschap gesteld. Hij vond het heerlijk als zijn vrienden hem kwamen opzoeken; en om allerlei redenen te zamen, om de lange tijd dat hij al op Hartfield woonde, en om zijn vriendelijke aard, om zijn vermogen, zijn huis en zijn dochter, kon hij de bezoeken van zijn eigen kleine kring in hoge mate regelen zoals hij zelf wilde. Hij had niet veel omgang met families buiten die kring; het feit dat hij een afschuw had van late uren en van grote diners, maakte hem ongeschikt voor ieder soort kennissen dat niet bereid was hem te bezoeken op zijn eigen voorwaarden. Gelukkig voor hem waren er veel van dat soort mensen in Highbury, waartoe ook Randalls in dezelfde parochie behoorde, en Donwell Abbey in de daarnaastgelegen parochie, de woonplaats van mijnheer Knightley. Omdat Emma hem daartoe overhaalde, kwamen enkele uitverkorenen van het beste soort vrij vaak dineren, maar hij hield het meest van avondbezoeken en, tenzij hij zich op een gegeven moment niet tegen gezelschap opgewassen voelde, ging er nauwelijks een avond in de week voorbij waarop Emma niet de partners voor een kaartspel voor hem kon uitnodigen.

    Op grond van echte, oude vriendschap kwamen de Westons en mijnheer Knightley; en er was geen enkel gevaar dat mijnheer Elton, een jonge man die alleen woonde zonder dat prettig te vinden, het voorrecht onbenut zou laten een onbezette avond in zijn eigen lege eenzaamheid te ruilen voor het gezelschap en de elegante omgeving van de salon van mijnheer Woodhouse en de vriendelijke lach van zijn mooie dochter.

    Na deze mensen kwam een tweede groep; het gemakkelijkst te pakken te krijgen waren mevrouw en juffrouw Bates en mevrouw Goddard, drie dames die bijna altijd bereid waren in te gaan op een uitnodiging van Hartfield, en die zo vaak gehaald en weer thuis werden gebracht dat mijnheer Woodhouse dit geen onredelijke zware opgaaf vond voor James of voor de paarden. Als het maar eens in het jaar zou voorkomen, dan zou het zeker een reden tot klagen zijn geweest.

    Mevrouw Bates, de weduwe van een vroegere dominee van Highbury, was een heel oude dame die voor bijna alles de leeftijd te boven was, behalve voor thee en quadrille. ³ Ze woonde met haar ongetrouwde dochter op zeer bescheiden voet, en men bezag haar met alle achting en respect waartoe een onschuldige oude dame aanleiding kan geven onder zulke ongunstige omstandigheden. Haar dochter genoot een zeer ongewone mate van populariteit voor een vrouw die niet jong, niet mooi, niet rijk en niet getrouwd was. Juffrouw Bates verkeerde in de slechtst mogelijke positie die denkbaar is voor het verkrijgen van de algemene gunst; en ze bezat geen bijzondere geestelijke gaven die veel goed zouden kunnen maken, of die degenen die misschien een hekel aan haar hadden uit angst konden dwingen tot uiterlijke tekenen van respect. Ze had zich nooit kunnen beroemen op schoonheid of intelligentie. Haar jeugd was onaanzienlijk voorbijgegaan, en de middenperiode van haar leven was gewijd aan de zorg voor een zwakker wordende moeder en de poging om zo goed mogelijk rond te komen van een klein inkomen. En toch was ze een gelukkige vrouw die door niemand zonder welwillendheid werd genoemd. Deze wonderen werden bewerkstelligd door haar eigen universele welwillendheid en haar tevreden aard. Ze hield van iedereen, was in ieders geluk geïnteresseerd en had een scherpe blik voor ieders goede kanten; ze zag zichzelf als een heel gelukkig schepsel dat omringd was met zegeningen: zo’n bijzonder goede moeder, zoveel goede buren en vrienden, en een thuis waar niets aan ontbrak. Haar eenvoud en haar opgewekte natuur, haar tevreden en dankbaar gemoed, waren haar voorspraak bij iedereen en een bron van geluk voor haarzelf. Ze kon goed praten over kleinigheden — precies wat mijnheer Woodhouse graag had — vol van onbelangrijke mededelingen en onschuldige roddel.

    Mevrouw Goddard was het hoofd van een school — niet van een seminarie ⁴ of een instituut, of iets dat, in lange zinnen vol fijnzinnige onzin, beweerde liberale verworvenheden te combineren met elegante zeden op nieuwe grondslagen en met nieuwe systemen — waar jongedames tegen enorme betaling omgekneed konden worden van gezond tot ijdel — maar een echte, eerlijke, ouderwetse kostschool, waar men een redelijke hoeveelheid bekwaamheden verkocht tegen een redelijke prijs, en waar meisjes naar toe gestuurd konden worden als men ze kwijt wilde om, zo goed en zo kwaad ze dat konden, wat opvoeding bij elkaar te rapen zonder gevaar te lopen als wonderkinderen terug te komen. Mevrouw Goddards school had een heel goede naam — en die was zeker verdiend; want men beschouwde Highbury als een heel gezond oord; ze had een ruim huis met een grote tuin, ze gaf de kindèren ruimschoots voldoende voedsel, liet hen ’s zomers veel buiten rondlopen, en verzorgde in de winter eigenhandig hun winterhanden en -voeten. Het was geen wonder dat er nu een dubbele rij van twintig jonge meisjes achter haar aanliep naar de kerk. Ze was een niet mooie vrouw van het moederlijke soort die in haar jeugd hard had gewerkt, en zichzelf nu gerechtigd voelde tot zo nu en dan een paar uurtjes vrijaf om een theevisite af te leggen; en omdat zij vroeger veel te danken had gehad aan de vriendelijkheid van mijnheer Woodhouse, voelde ze zijn speciale aanspraak op haar om haar keurige zitkamer, die rondom behangen was met naai- en borduurwerk, in de steek te laten wanneer zij dat kon, om aan zijn haard wat kleingeld te winnen of te verliezen.

    Dit waren de dames die Emma heel vaak bijeen bleek te kunnen brengen; en ze was ter wille van haar vader gelukkig met deze mogelijkheid; hoewel het wat haarzelf betrof geen remedie was voor de afwezigheid van mevrouw Weston. Ze vond het heerlijk om te zien dat haar vader er tevreden uitzag en was erg te spreken over haarzelf dat zij de zaken zo goed voor elkaar kreeg; maar de rustig gedebiteerde wijsheden van drie zulke vrouwen gaven haar het gevoel dat iedere avond die zo werd doorgebracht inderdaad een van de lange avonden was die zij met vrees had voorzien.

    Toen ze op een ochtend ging zitten, met precies zo’n afsluiting van die dag voor ogen, werd een briefje gebracht van mevrouw Goddard waarin zij in de meest beleefde bewoordingen vroeg of zij juffrouw Smith mee mocht brengen; een verzoek dat heel welkom was, want juffrouw Smith was een meisje van zeventien dat Emma van gezicht heel goed kende en waar ze allang een zekere belangstelling voor had gevoeld vanwege haar schoonheid. Er werd een hoffelijke uitnodiging teruggezonden, en de avond werd nu niet langer gevreesd door de schone meesteres van het grote huis.

    Harriet Smith was een natuurlijke dochter van ‘iemand’. Iemand had haar ettelijke jaren geleden op de school van mevrouw Goddard geplaatst, en iemand had haar onlangs van leerling bevorderd tot leerling-met-privileges. ⁵ Dit was alles dat algemeen bekend was van haar achtergrond. Ze had geen vrienden die zich ooit vertoonden, behalve de vrienden die zij in Highbury had opgedaan, en ze was nu net terug van een lang bezoek buiten het dorp aan een paar jongedames die met haar op school waren geweest.

    Ze was een erg aantrekkelijk meisje, en haar schoonheid was toevallig van het soort waar Emma speciale bewondering voor had. Ze was klein, mollig en blond, met een prachtige teint, blauwe ogen, licht haar, regelmatige trekken en een heel lieve blik; en voor de avond ten einde was, was Emma even tevreden over haar manieren als over haar uiterlijk, en vastbesloten om de kennismaking voort te zetten.

    Ze werd niet getroffen door iets opvallend intelligents in juffrouw Smiths conversatie, maar ze vond haar in het algemeen heel innemend — niet onpraktisch verlegen, gemakkelijk tot praten bereid — en toch was ze zo verre van opdringerig; het stond haar goed dat ze passend respect betoonde en ze leek zo aangenaam dankbaar voor het feit dat zij op Hartfield was toegelaten, en ze was zo ongekunsteld onder de indruk van de manier waarop alles eruitzag in een stijl die zo ver uitstak boven de stijl waaraan zij gewend was, dat zij een verstandig meisje moest zijn dat aanmoediging verdiende. En die aanmoediging moest er komen. Die zachte blauwe ogen en al die natuurlijke charmes zouden niet verspild mogen worden aan het mindere gezelligheidsleven in en om Highbury. De kennissen die zij daar al had opgedaan, waren haar onwaardig. De vrienden van wie zij juist afscheid had genomen, waren weliswaar heel brave mensen, maar ze zouden haar vast schaden. Het was een zekere familie Martin waarvan Emma de reputatie heel goed kende, omdat ze een grote boerderij van mijnheer Knightley in pacht hadden en in de parochie Donwell woonden — heel achtenswaardig, meende ze; ze wist dat mijnheer Knightley een hoge dunk van hen had. Maar het moesten ruwe, onbeschaafde mensen zijn en daarom zeer ongeschikt als intieme vrienden van een meisje dat helemaal volmaakt zou zijn als ze net iets meer kennis en elegantie zou bezitten. Zíj zou zich met haar bemoeien; zij zou haar verbeteren; ze zou haar losmaken van haar slechte kennissenkring en haar in goed gezelschap brengen; ze zou haar meningen en haar manieren vormen. Het zou een interessante onderneming zijn, en bepaald heel vriendelijk van haar; het zou heel goed passen bij haar eigen positie in het leven, haar vrije tijd en haar mogelijkheden.

    Ze had het zo druk met het bewonderen van die zachte blauwe ogen, met praten en luisteren, en met het beramen van al deze plannen tussen de bedrijven door, dat de avond op een heel ongebruikelijke manier omvloog; en het souper, waarmee dit soort avondjes altijd besloten werd en waar ze meestal de juiste tijd voor zat af te wachten, was al helemaal klaar opgediend en voor de haard aangeschoven voor zij zich ervan bewust was. Met een bereidwilligheid die sterker was dan de gebruikelijke impuls van een geaardheid die toch al nooit onverschillig stond tegenover de verdienste alles goed en met aandacht te doen, met de echte inzet van een gemoed dat verrukt was van zijn eigen ideeën, nam ze toen de honneurs aan de maaltijd waar; ze reikte de kippenpuree en de oesters in de schelp aan met een aanbeveling waarvan ze wist dat die welkom was, gezien de beleefde gereserveerdheid van hun gasten en hun gewoonte het niet laat te maken.

    Bij dit soort gelegenheden voerden de gevoelens van arme mijnheer Woodhouse een droeve onderlinge strijd. Hij hield ervan dat de tafel gedekt werd, omdat het de gewoonte was geweest in zijn jeugd; maar zijn overtuiging dat soupers heel ongezond waren, deed hem eigenlijk met spijt toezien dat er iets op werd gezet; terwijl zijn gastvrijheid zijn gasten alles van harte zou gunnen, maakte zijn zorg om hun gezondheid dat het hem pijn deed als zij iets aten.

    Zo’n klein kommetje dunne pap, zoals hijzelf dat nam, was het enige dat hij met volledige instemming van zichzelf kon aanbevelen, hoewel hij, als de dames behaaglijk weg wisten met de lekkerder dingen, zichzelf zo ver kon brengen op te merken: ‘Mevrouw Bates, mag ik u voorstellen het er eens op te wagen met een van deze eieren? Een heel zacht gekookt eitje is niet ongezond. Serle heeft meer verstand van eieren koken dan wie ook. Ik zou u een ei dat door iemand anders gekookt was nooit aanbevelen; maar u hoeft niet bang te zijn — het zijn heel kleine eitjes, ziet u — één van onze kleine eitjes zal u niet schaden. Juffrouw Bates, laat Emma een klein stukje taart voor u snijden — een héél klein stukje. We hebben altijd appeltaarten. U hoeft niet bang te zijn voor ongezonde inmaakvruchten. Ik raad u de vla niet aan. Mevrouw Goddard, wat zou u zeggen van een hálf glas wijn? Een klein half glaasje — in een vol glas water? Ik denk niet dat u dat slecht zou kunnen bekomen.’

    Emma liet haar vader praten — maar voorzag haar gasten in een heel wat bevredigender stijl; en deze avond schiep zij er een speciaal genoegen in hen tevreden te laten vertrekken. Juffrouw Smith was zeker zo gelukkig als ze bedoeld had. Juffrouw Woodhouse was een zo belangrijk persoon in Highbury dat het vooruitzicht van de kennismaking evenveel paniek als vreugde had gegeven — maar het nederige, dankbare meisje vertrok met zeer tevreden gevoelens, verrukt van de minzame vriendelijkheid waarmee juffrouw Woodhouse haar de hele avond had behandeld en haar tenslotte zelfs de hand had geschud.

    IV

    Het was al gauw een vaste regel dat Harriet Smith als goede vriendin op Hartfield kwam. Snel en beslist in haar optreden liet Emma geen tijd verloren gaan; zij nodigde haar uit, moedigde haar aan en zei haar dat ze heel vaak moest komen; en naarmate hun vertrouwdheid groeide, nam hun ingenomenheid met elkaar toe. Emma had al heel gauw voorzien hoe goed Harriet haar te pas zou kunnen komen als gezelschap op haar wandelingen. In dat opzicht was het verlies van mevrouw Weston belangrijk geweest. Haar vader begaf zich nooit verder dan de eigen heesteraanleg, één ronde in de lengte of in de breedte van zijn bezit was hem voldoende voor zijn lange wandeling of zijn korte, afhankelijk van de tijd van het jaar; en sinds mevrouw Westons huwelijk waren Emma’s bewegingsmogelijkheden te beperkt gebleven. Ze had het er één keer op gewaagd alleen naar Randalls te lopen, maar het was niet gezellig; daarom zou een Harriet Smith die te allen tijde kon worden opgeroepen om mee te gaan wandelen, een waardevolle aanvulling zijn op haar privileges. Maar nu ze haar vaker meemaakte, was ze in alle opzichten tevreden over haar en voelde zich gesterkt in al haar vriendelijke bedoelingen.

    Harriet was zeker niet slim, maar ze was lief, meegaand en dankbaar van aard; ze was volledig vrij van eigenwaan, en wilde niets liever dan zich laten leiden door iemand tegen wie ze opzag. De manier waarop zij zich meteen aan haar hechtte, was heel beminnelijk; en de wijze waarop ze gevoelig was voor goed gezelschap en in staat was waardering op te brengen voor wat elegant en knap was, liet zien dat er geen sprake was van te weinig goede smaak, hoewel men zeker niet een krachtig begrip moest verwachten. Over het geheel genomen was ze ervan overtuigd dat Harriet Smith precies de jonge vriendin was die ze wilde — precies datgene wat haar huis nodig had. Een vriendin zoals mevrouw Weston was uitgesloten. Twee zulke vriendinnen mocht men niet verwachten. Twee zulke vriendinnen wilde ze ook niet. Het was iets heel anders — een speciaal gevoel dat er los van stond. Mevrouw Weston was het voorwerp van een respect dat gebaseerd was op dankbaarheid en achting; van Harriet zou ze kunnen houden als van iemand voor wie ze van nut zou kunnen zijn. Voor mevrouw Weston hoefde er niets gedaan te worden; voor Harriet alles.

    Haar eerste poging om van nut te zijn was het streven te weten te komen wie haar ouders waren; maar Harriet wist het niet. Ze was bereid alles te vertellen wat ze vertellen kon, maar over dit onderwerp waren vragen vergeefs. Emma was genoodzaakt zich voor te stellen wat ze wilde — maar ze kon nooit geloven dat zíj in diezelfde situatie de waarheid niet zou hebben ontdekt. Harriet ging niet diep op de dingen in. Ze was tevreden geweest met wat mevrouw Goddard haar had willen vertellen en dat geloofde ze ook — ze keek niet verder.

    Mevrouw Goddard, en de leraressen, en de meisjes, en de schoolzaken in het algemeen maakten vanzelfsprekend een groot deel van haar conversatie uit — en als ze niet de Martins van Abbey-Mill Farm gekend had, zou dat ook haar enige conversatie geweest zijn. Maar haar gedachten hielden zich veel bezig met de Martins; ze had twee heel gelukkige maanden bij hen doorgebracht, en vond het nu heerlijk om te praten over de genoegens van dat bezoek en om de vele fijne en wonderbaarlijke dingen van daar te beschrijven. Emma moedigde haar spraakzaamheid aan — geamuseerd door zo’n portret van een ander soort mensen; en ze genoot van de jeugdige eenvoud die met zoveel enthousiasme kon praten over het feit dat mevrouw Martin ‘twéé zitkamers had — echt twee heel mooie zitkamers; de ene vast wel zo groot als de salon van mevrouw Goddard; en dat ze een dienstbode voor boven had, die vijfentwintig jaar bij haar ingewoond had; en dat ze acht koeien hadden, twee Alderneys en een Welsh-koetje, echt een heel leuk Welsh-koetje, en dat mevrouw Martin gezegd had dat het háár koetje moest heten omdat zij er zo dol op was; en dat ze een heel mooi tuinhuisje hadden in de tuin waar ze volgend jaar een keer met z’n allen thee zouden drinken — een heel mooi tuinhuisje waar wel twaalf mensen tegelijk in zouden kunnen’.

    Een tijd lang vond Emma het amusant zonder verder dan de directe oorzaak door te denken; maar toen ze het gezin beter ging begrijpen, kwamen er andere gevoelens boven. Ze had een verkeerd idee opgevat door zich voor te stellen dat het een moeder en dochter waren, die met een zoon en diens vrouw samenwoonden; toen echter bleek dat de heer Martin, die een rol speelde in het verhaal en altijd goedkeurend genoemd werd omdat hij zo vreselijk vriendelijk geweest was om het een of ander te doen, een ongetrouwd man was en dat er geen jonge mevrouw Martin was, geen echtgenote in het spel, toen ging zij gevaar vermoeden voor haar arme vriendinnetje in al deze gastvrijheid en vriendelijkheid — en zag dat als er niet voor haar gezorgd werd, van haar verlangd zou kunnen worden zich voor altijd te verlagen.

    Vanuit dit inspirerende begrip begonnen haar vragen talrijker en veelbetekenender te worden; en ze bracht Harriet er met name toe meer te vertellen over mijnheer Martin — en daarin bestond kennelijk geen tegenzin.

    Harriet was ten volle bereid te praten over het aandeel dat hij gehad had in hun wandelingen bij maanlicht en hun gezellige spelletjes ’s avonds; en ze weidde veel uit over het feit dat hij zo goedgehumeurd en zo hoffelijk was. ‘Hij had op een dag bijna vijf kilometer omgelopen om haar een paar walnoten te bezorgen, omdat zij gezegd had dat ze daar zo dol op was — en in alles was hij vreselijk voorkomend. Hij had op een avond de zoon van zijn schaapherder in de kamer gehaald om speciaal voor haar te zingen. Ze hield erg veel van zingen. Hijzelf kon ook een beetje zingen. Ze geloofde dat hij erg knap was en alles begreep. Hij had een prachtige kudde schapen; en toen zij bij hen logeerde had hij meer voor zijn wol geboden gekregen dan wie ook in het land. Ze geloofde dat hij bij iedereen goed bekend stond. Zijn moeder en zijn zusters waren erg dol op hem. Mevrouw Martin had haar eens verteld (en ze bloosde toen ze het zei) dat er geen betere zoon denkbaar was en dat ze er daarom zeker van was dat hij een goede echtgenoot zou zijn als hij ooit trouwde. Niet dat zij wilde dat hij zou trouwen. Ze had helemaal geen haast.’

    Goed zo, mevrouw Martin, dacht Emma. U weet waar u het over hebt.

    ‘En toen ze daar wegging was mevrouw Martin zo vreselijk vriendelijk om een mooie gans te sturen aan mevrouw Goddard — de mooiste gans die mevrouw Goddard ooit gezien had. Mevrouw Goddard had de gans op zondag klaargemaakt, en ze had de drie leraressen, juffrouw Nash, en juffrouw Prince, en juffrouw Richardson, gevraagd met haar te dineren.’

    ‘Ik neem aan dat mijnheer Martin niet een man is die veel weet buiten het terrein van zijn eigen zaken. Hij leest niet?’

    ‘O jawel! Dat wil zeggen, nee — ik weet het niet — maar ik geloof dat hij veel heeft gelezen — maar niet

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1