Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Geld Gaat Nooit Over Geld: Schaarste overstijgen en een kracht worden voor werkelijke verandering
Geld Gaat Nooit Over Geld: Schaarste overstijgen en een kracht worden voor werkelijke verandering
Geld Gaat Nooit Over Geld: Schaarste overstijgen en een kracht worden voor werkelijke verandering
Ebook835 pages7 hours

Geld Gaat Nooit Over Geld: Schaarste overstijgen en een kracht worden voor werkelijke verandering

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hoe kunnen wij geluk en succes herschrijven, weg van maatschappelijke druk en richting echte zelfverwezenlijking… echte samenverwezenlijking? ★ Hoe kunnen we ons bevrijden van innerlijke blokkades en een vernieuwende levenskracht omarmen? ★ Hoe worden we onderdeel van een aarde die bloeit in plaats van stukgaat?



In 2016 leefde, reisde en werkte Raymundo Resink tien maanden zonder geld. Niet omdat hij vond dat we zonder geld moeten leven (dat vond en vindt hij niet) en ook niet om te bewijzen dat het kan, maar omdat hij benieuwd was: ‘Wat gaat er gebeuren, met mij en met de mensen die ik tegenkom, wanneer ik iets dat zó ons leven lijkt te beheersen een tijdlang niet aanraak?’


Het experiment zou onderdeel worden van een grotere ontdekkingstocht naar geld, naar het prachtige idee dat geld in essentie is — en naar de deur die geld wordt, wanneer we één kleine stap durven zetten die meteen de grootste is.



‘Zodra we eerlijk durven kijken naar geld, gaan we eerlijker kijken naar onszelf. En zodra we eerlijk gaan kijken naar onszelf, worden we een bouwsteen voor de wereld waar we diep vanbinnen allemaal in willen leven.’


Dat is de hoofduitkomst van Raymundo’s onderzoek en uitgangpunt van Geld Gaat Nooit Over Geld.



Een diep persoonlijk reisverslag en een inzichtrijke, prakische gids over:


» de les die we (n)ooit op school krijgen,
» tien maanden leven, reizen en werken zonder geld,
» het prachtige idee dat geld in essentie is,
» de wereld die wél kan… en hoe wij die wereld kunnen waarmaken.



Voor jou als je:


een ondernemer, ouder, jongere, kind, mens bent met vragen over ‘streven’, ‘moeten’ en ‘verdienen’ | los wilt komen van ‘ja, maar’ en ‘zo is het nou eenmaal’ | succes wilt vinden in authenticiteit, bezieling en het diepe weten dat een mooiere wereld wél mogelijk is | verlangt naar leven vanuit je innerlijke kompas, ook als iedereen om je heen dat kompas een ontzettend slecht idee vindt.



✰ 450+ tekeningen van eigen hand


✰ Ook beschikbaar op papier en als audioboek


✰ Vrij online te lezen op een ‘geef wat goed voelt donatiebasis’


✰ Video’s en aanvullende inspiratie

LanguageNederlands
Release dateMay 24, 2024
ISBN9798893797855
Geld Gaat Nooit Over Geld: Schaarste overstijgen en een kracht worden voor werkelijke verandering

Related to Geld Gaat Nooit Over Geld

Related ebooks

Related articles

Reviews for Geld Gaat Nooit Over Geld

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Geld Gaat Nooit Over Geld - Raymundo Resink

    Geld

    gaat

    nooit

    over

    geld

    Ray­mun­do Re­s­ink

    E-boek

    Eer­ste pu­bli­ca­tie: no­vem­ber 2023

    Geld­Gaat­Nooit­Over­Geld.org

    Cover deel 1

    ‘Ik ont­dek­te dat het

    vol­bren­gen van het gro­te werk

    niet de taak van en­ke­len is,

    maar van al­le men­se­lij­ke

    we­zens op aar­de.’

    Pa­o­lo Coelho, De Al­che­mist


    Voor Tij en Il­se,

    en al­les en ie­der­een

    Som­mi­ge rech­ten voor­be­hou­den

    26022.jpg

    Dit boek is ook on­li­ne te le­zen, vrij en op een ‘geef wat goed voelt’ do­na­tie­ba­sis, op Geld­Gaat­Nooit­Over­Geld.org.

    Tekst en te­ke­nin­gen zijn ge­pu­bli­ceerd on­der een Cre­a­ti­ve Com­mons Naams­ver­mel­ding-Ge­lijk­De­len li­cen­tie. Voel je vrij om stuk­ken uit dit boek te ko­pi­ë­ren, te de­len, te re­mixen en aan te pas­sen. Daar­bij vraag ik je al­leen om het vol­gen­de te doen:

    »  Ver­meld waar je het ma­te­ri­aal van­daan hebt ge­haald. Ver­wijs naar de web­si­te, plaats een link naar de Cre­a­ti­ve Com­mons-li­cen­tie (Cre­a­ti­ve­Com­mons.org/li­cen­ses/by-sa/4.0/deed.nl) en geef dui­de­lijk aan of je het ma­te­ri­aal hebt ver­an­derd.

    »  Als je (de­len uit) dit boek re­mixt, aan­past of er­op voort­bouwt, ver­spreid je werk dan on­der de­zelf­de Cre­a­ti­ve Com­mons-li­cen­tie.

    Meer over Cre­a­ti­ve Com­mons vind je op Cre­a­ti­ve­Com­mons.org/sha­re-your-work.

    24415.jpg

    Pro­loog

    26009.jpg

    Bel­gië, er­gens in het jaar 1990

    ju­ni 1998

    ‘Mun­do, je kunt al­tijd nog iets met kunst doen. Nu is het zaak dat je stra­te­gisch kiest.’

    We zit­ten aan de keu­ken­ta­fel.

    Ma­ma voert het woord.

    Pa­pa blijft stil.

    Ik kook.

    Ik ben bij­na zes­tien. Over twee maan­den ver­hui­zen mijn zus­je De­dy en ik met on­ze ou­ders naar Ne­der­land. Twaalf jaar wo­nen we nu in het bui­ten­land, waar­van de laat­ste vier jaar in En­ge­land. Ik be­gin het hier net leuk te vin­den en wil blij­ven. Dat kan, want de ou­ders van een vriend heb­ben me een woon­plek aan­ge­bo­den voor de mid­del­ba­re school­tijd die me nog res­teert. Het kan al­leen niet, want ‘Je gaat mee naar Ne­der­land Mun­do, punt’. Al­dus mijn ou­ders. Of be­ter ge­zegd: mijn moe­der.

    De me­de­de­ling kwam niet als een ver­ras­sing. Net als het zo­ge­naam­de ge­sprek dat we nu aan de keu­ken­ta­fel voe­ren.

    ‘Zorg nu eerst maar voor dat pa­pier­tje,’ vult ma­ma aan, ‘dan kun je straks al­le kan­ten op.’

    Ik heb me al ver­weerd, maar ik blijk te­gen een muur te pra­ten. Pa­pa gunt me an­ders, weet ik, maar pa­pa geeft geen kik. Ik zie hem al­leen maar kij­ken.

    Schoor­voe­tend te­ken ik voor het stra­te­gi­sche vak­ken­pak­ket dat ma­ma me aan­praat. Na zo­veel ja­ren ‘zo is het nou een­maal Mun­do’, komt het idee dat nie­mand me kan dwin­gen, niet meer in me op. Het zal wel zo zijn, dat le­ven zuigt en je daar­na dood­gaat.

    We ver­hui­zen in de zo­mer­va­kan­tie en ik vind er geen fuck aan in Ne­der­land. Wat een stom land. Fuck Ne­der­land, fuck ma­ma, fuck pa­pa en fuck school. En lek­ker boei­en. Want dat hoor ik ze hier in het Gooi con­ti­nu zeg­gen: ‘Lek­ker boei­en’.

    Na mijn eer­ste school­jaar in dit fuck-land ben ik een dis­cus­sie­punt in de le­ra­ren­ka­mer. ‘Gaat Mun­do wel of niet door naar de eind­exa­men­klas?’ Ik krijg het voor­deel van de twij­fel en in mij gaat er een knop om. Zon­der di­plo­ma kan ik straks niet van huis, ten­min­ste, dat is wat ik me­zelf ver­tel, dus de eni­ge weg die ik uit de hel van thuis zie, is een blok­ken­de weg.

    Ik word een voor­beel­di­ge eind­exa­men­kan­di­daat. Ter­wijl mijn laat­ste school­jaar vor­dert, be­gin ik zelfs ple­zier te krij­gen in die klo­te­vak­ken. Wis­kun­de, schei­kun­de en na­tuur­kun­de wor­den ont­dek­kings­toch­ten, met klop­pen­de be­re­ke­nin­gen en ge­slaag­de proe­ven als klei­ne feest­jes. Die ik hard no­dig heb, want ma­ma en pa­pa vlie­gen ons en el­kaar steeds hef­ti­ger naar de keel en sla­pen doe ik nau­we­lijks meer, zo ge­strest ben ik.

    De laat­ste vijf we­ken van het school­jaar ver­blijf ik bij een klas­ge­noot en haar moe­der. Hun aan­bod voor een tij­de­lij­ke, vei­li­ge ha­ven, ac­cep­teer­de ik di­rect en gre­tig, zij het met een enorm schuld­ge­voel rich­ting mijn zus­je De­dy. Die moet het thuis op­eens zon­der mij zien te rooi­en.

    Wan­neer de cen­tra­le exa­mens aan­bre­ken, heb ik bij al­le vak­ken een aan­knop ge­von­den, be­hal­ve bij eco­no­mie. Goe­de­ren, dien­sten, gi­raal, chartaal, Bru­to Na­ti­o­naal Pro­duct, Net­to Na­ti­o­naal Pro­duct, ren­te, in­fla­tie… al­le­maal woor­den die als lo­gi­sche in­gre­di­ën­ten wor­den voor­ge­scho­teld, maar waar ik to­taal geen soep van kan ma­ken. En dat werk­boek… zijn dat niet ge­woon wis­kun­de­som­men?

    Ik stel geen waar­om­vra­gen en bluf me er door­heen. Ik wil al­leen nog maar dat pa­pier­tje ha­len. Glun­de­rend le­ver ik mijn laat­ste exa­men in en ju­be­lend ren ik de exa­men­zaal uit. Op­luch­ting. Vrij­heid. Ein­de­lijk.

    31 de­cem­ber 2015

    Straks gaat het be­gin­nen. Wan­neer de klok twaalf slaat, ben ik of­fi­ci­eel emi­grant en heb ik geen zorg­ver­ze­ke­ring, geen te­le­foon­abon­ne­ment en zelfs geen Spo­ti­fy-abon­ne­ment meer. En geen geld.

    Een maand ge­le­den stond dit nog niet op de plan­ning. Maar als ik te­rug­kijk naar de af­ge­lo­pen ze­ven jaar maak ik ei­gen­lijk een vrij lo­gi­sche stap.

    Blijft staan dat ik het re­te-span­nend vind, zon­der geld.

    Leonardo

    Geld

    gaat

    nooit

    over

    geld

    Over dit boek

    25946.jpg

    Bes­te me­de­mens,

    In on­ze maat­schap­pij zijn een he­le­boel din­gen nor­maal ter­wijl ze dat niet zijn. Het is bij­voor­beeld nor­maal dat we elk jaar meer moe­ten ver­die­nen om het­zelf­de te kun­nen blij­ven doen. Het is nor­maal dat we ren­te be­ta­len over geld dat we le­nen. Het is nor­maal dat we we­reld­wijd twee keer zo­veel voed­sel pro­du­ce­ren dan we no­dig heb­ben en we een der­de tot de helft van dat voed­sel weg­gooi­en. Het is nor­maal dat we stuk­ken grond aan el­kaar ver­ko­pen — op een pla­neet die van nie­mand is. Het is nor­maal dat we on­ze kin­de­ren, part­ners en col­le­ga’s be­lo­nen wan­neer ze doen wat we wil­len — en straf­fen wan­neer ze niet doen wat we wil­len.

    Veel van wat wij nor­maal noe­men, heb ik nooit nor­maal ge­von­den. Als kind zag ik gro­te men­sen en ou­de­re kin­de­ren din­gen doen die ik niet be­greep en waar ik ver­drie­tig van werd. Als ik om een ver­kla­ring vroeg, kreeg ik heel vaak als ant­woord: ‘Om­dat het nou een­maal zo is.’ Of: ‘Om­dat wij het zeg­gen.’

    Wat te doen?

    Ik be­gon te re­bel­le­ren, want ik wil­de er niet aan mee­doen. Maar ik wil­de ook ge­ac­cep­teerd wor­den. Ik wil­de dat men­sen me aar­dig von­den en ik wil­de dat het me niet boei­de wie wat van me vond. Ik wil­de la­ten zien dat ik sterk en slim was en ik wil­de la­ten zien dat ik vol angst en vraag­te­kens zat. Met an­de­re woor­den: ik wil­de me­zelf zijn, maar al­leen als ik daar­mee kon zijn wat ik dacht dat an­de­ren wil­den dat ik zou zijn.

    Mijn wor­ste­ling bleef daar waar ik vond dat ze hoor­de: in me­zelf. Want het zou wel aan mij lig­gen dat ik me in de­ze we­reld niet thuis voel­de. Er moest wel iets mis met mij zijn dat ik din­gen niet snap­te. En ik stop­te met vra­gen stel­len. Ik be­gon te le­ren om zo snel mo­ge­lijk van school te kun­nen, ging stu­de­ren om­dat stu­de­ren is wat je doet, zocht werk om­dat je werk hoort te vin­den en bouw­de een goed be­staan op.

    Dat niet goed voel­de.

    Iets in mij bleef ‘Nee’ zeg­gen en de­ze Nee groei­de. En groei­de. En groei­de. Tot ik er niet meer om­heen kon.

    25918.jpg

    Wij le­ven in een maat­schap­pij die niet weet wan­neer meer ge­noeg is. De ge­vol­gen hier­van zien we, voe­len we en be­noe­men we steeds dui­de­lij­ker. Tot in de hoog­ste re­gi­o­nen van po­li­tiek en be­drijf klinkt in­mid­dels door dat we zo niet ver­der kun­nen. Toch gaat een groot deel van de mens­heid door met groei, ba­nen, koop­kracht en nooit ge­noeg. Toch blij­ven men­sen een spel spe­len dat uit­ein­de­lijk al­leen maar ver­lie­zers kent.

    Waar­om?

    Om­dat de wer­ke­lij­ke oor­zaak van nooit ge­noeg voor veel men­sen te dicht­bij ligt. Dat is in ie­der ge­val het ant­woord dat ik in mijn ont­dek­kings­tocht te­gen­kwam.

    Geld, ban­ken, ban­kiers en men­sen met ver­mo­gen krij­gen vaak de schuld van al­les dat er mis is, maar met vin­ger­wij­zen ver­ge­ten we dat we al­le­maal par­ti­ci­pan­ten zijn. Dat we al­le­maal cre­ë­ren. Dat din­gen wor­den zo­als ze zijn — en zul­len blij­ven wat ze zijn — zo­lang we ge­lo­ven dat ze zo zijn.

    Wij zijn de ver­an­de­ring waar we op wach­ten.

    Dit con­fron­te­ren­de en be­vrij­den­de be­sef is mijn da­ge­lijk­se oe­fe­ning ge­wor­den en ik vind het te gek om je nu een cre­a­tie­ve hand te kun­nen rei­ken.

    Zo­dra we eer­lijk dur­ven te kij­ken naar geld, gaan we eer­lijk kij­ken naar ons­zelf. Zo­dra we eer­lijk naar ons­zelf kij­ken, wor­den we een bouw­steen voor de we­reld waar we diep van­bin­nen al­le­maal in wil­len le­ven. Dat is de hoofduit­komst van mijn on­der­zoek en bood­schap van dit boek.

    25932.jpg

    Geld Gaat Nooit Over Geld be­staat uit drie de­len:

    »  Deel I, Het is niet nou een­maal zo ver­telt over mijn groei­en­de hang naar waar­heid, het vuur dat in me op­laai­de en het on­der­zoek dat er­op volg­de. Ik be­schrijf wat we niet le­ren tij­dens de eco­no­mie­les, mijn ex­pe­ri­men­ten met geld, mijn tien maan­den zon­der geld en de re­a­li­sa­tie waar­in ik zou thuis­ko­men: dat het niet gaat om met geld of zon­der geld.

    »  In Deel II, Bu­si­ness as unu­su­al, ont­aard ik de wor­tel van het nu nog heer­sen­de den­ken en han­de­len — een die­pe over­tui­ging van te­kort heb­ben en te­kort zijn — om te zien wat er mo­ge­lijk wordt, wan­neer we de­ze wor­tel dur­ven aan te kij­ken en om te draai­en.

    »  Deel III, Hee­leco­no­mie schetst een we­reld die wél kan, biedt drie we­gen waar­langs we de­ze we­reld kun­nen waar­ma­ken en is on­der­bouwd met le­ven­de voor­beel­den, in­zich­ten en hand­vat­ten.

    Ik geef je mijn er­va­rin­gen, mijn in­spi­ra­tie en mijn vi­sie. Voel zelf wat voor jou klopt en neem ter har­te wat re­so­neert. Ik hoop dat mijn auws en wauws je in­spi­re­ren om te va­ren op het die­pe kom­pas dat in je zit, ook als ie­der­een om je heen dat kom­pas een ont­zet­tend slecht idee vindt.

    Met jou op weg,

    Ray­mun­do

    Deel 1

    Het is niet nou een­maal zo

    Morpheus904.jpg

    1. De één z’n brood

    mei 2006

    Het ein­de van mijn der­de ba­cheloro­p­lei­ding doemt op. Het wordt de eer­ste die ik ga af­ma­ken. Vijf jaar lang heb ik on­ge­ïn­te­res­seerd edoch braaf mijn pun­ten ge­haald, hop­pend van op­lei­ding naar op­lei­ding. Voor wat? vraag ik me nu af. En wat als ik straks klaar ben?

    Ik heb geen ant­woord. Van de mas­ter-op­lei­din­gen die zo­ge­naamd op mijn ba­che­lor aan­slui­ten, word ik min­der dan lauw. Wer­ken dus? Leuk idee, maar waar dan? En met welk ver­haal? ‘Ja, hoi, ik weet niet waar­om ik hier ben. Ik weet niet zo goed wat ik kan en ook niet wat ik wil. Ik ben wel klaar met stu­de­ren. Kijk, hier is mijn di­plo­ma.’

    Het is een on­ge­mak­ke­lijk be­sef, maar ei­gen­lijk is het geen be­sef. Dit mo­ment is ko­men­de sinds ik vijf jaar ge­le­den aan mijn eer­ste stu­die be­gon. Nu ligt het gat ech­ter voor mijn neus in plaats van aan de ho­ri­zon. Ik kan het niet meer voor me uit­schui­ven.

    Na een paar we­ken van on­ze­ker­heid en zelfs angst is er een re­so­luut be­sluit. Ik ga de­ze weg niet af­slui­ten met een on­be­vre­digd ge­voel. Ik kan — móet — hier een po­si­tie­ve zwen­gel aan ge­ven.

    Ik hoef me­zelf niet aan te spo­ren; het be­sluit is er ge­woon in­eens. Het is niet te laat om mijn le­ren zelf vorm te ge­ven.

    Op een zon­ni­ge len­te­dag be­gin ik een speur­tocht naar vak­ken die me boei­en en leuk lij­ken. Ze blij­ken er te zijn, meer dan ik dacht. Ik mis al­leen de juis­te voor­op­lei­ding.

    Eer­der zou ik de hand­doek nu al in de ring heb­ben ge­gooid, maar nu neem ik con­tact op met de hoog­le­ra­ren van drie vak­ken die me het mees­te trek­ken. Al­le drie ge­ven ze de­zelf­de bood­schap: ‘Als je het er door­heen krijgt bij de exa­men­com­mis­sie, ben je van har­te wel­kom.’

    En­thou­si­ast schrijf ik een ver­zoek. De exa­men­com­mis­sie re­a­geert prompt: ‘Je ver­zoek druist in te­gen de­ze en die re­gels, dus wordt niet goed­ge­keurd’. Ik lees de zin en mijn hoofd roept zie je nou wel dat het weer niet kan!, maar met­een daar­na word ik be­nieuwd. Klopt dit wel?

    Ik snor het exa­men­re­gle­ment van de uni­ver­si­teit op. Lang hoef ik er niet door­heen te spit­ten: de re­gels waar de exa­men­com­mis­sie zich op be­roept, be­staan niet.

    Ik re­a­geer met een be­zwaar­schrift dat even­eens wordt af­ge­we­zen, weer op ba­sis van re­gels die niet op pa­pier blij­ken te staan. Ik be­kijk mijn op­ties en blijk me te kun­nen rich­ten tot het Col­le­ge van Be­roep voor de Exa­mens. Dat is een soort ‘hoog­ge­rechts­hof’ van de uni­ver­si­teit.

    Tot een hoor­zit­ting komt het niet. Een week voor de start van het nieu­we col­le­ge­jaar, bij­na vier maan­den na mijn eer­ste ver­zoek aan de exa­men­com­mis­sie, krijg ik een kort be­richt: ‘Wij zien geen re­den tot af­wij­zing van uw ver­zoek. We wen­sen u suc­ces met het vol­gen van het door uzelf sa­men­ge­stel­de pro­gram­ma.’

    Ik be­gin aan mijn leuk­ste school­jaar ooit. Voor het eerst voelt stu­de­ren als mo­gen in plaats van moe­ten. Voor het eerst zijn de cij­fers die ik haal (de hoog­ste ooit) een te­ken van en­thou­si­as­me. Gaan­de­weg voel ik een kracht in me op­wel­len. De kracht om te gaan voor iets dat le­ven­dig voelt, zelfs wan­neer an­de­ren zeg­gen dat het niet kan.

    An­der­half jaar la­ter is het ja­nu­a­ri 2008 en ben ik klaar, af­ge­stu­deerd, met lof. De we­reld ligt aan mijn voe­ten. Als ik iets wil, dan kan ik het. Let’s go.

    12 april 2009

    Op 2 maart be­gon­nen we. Ze had­den mij (mij!) ge­vraagd om de kar te ko­men trek­ken. Mijn ge­luk kon niet op. Ik had na­me­lijk net be­dacht dat het mijn droom was om een star­tup-avon­tuur te be­gin­nen. Om sa­men met an­de­re jon­ge hon­den tof­fe din­gen op te zet­ten. Om het in­ter­net op te schud­den en de we­reld te ver­o­ve­ren. Nu werd me in­eens een avon­tuur in de schoot ge­wor­pen dat dit al­le­maal be­loof­de. Ik zei ‘ja’ en zou ze wel even la­ten zien hoe je dat doet, de kar van een avon­tuur trek­ken.

    Het avon­tuur heet Buzz­pla­ces. Buzz­pla­ces moet een web­si­te wor­den die men­sen een in­kijk­je bij be­drij­ven geeft. Een echt in­kijk­je. Waar­om? ’Om­dat we voor al­les waar we be­nieuwd naar zijn, te­gen­woor­dig van te­vo­ren een in­druk kun­nen krij­gen’, ver­tel­de Ste­ven me vlak voor­dat hij me als kar­trek­ker vroeg. ‘Va­kan­tie­be­stem­min­gen, res­tau­rants, hui­zen die te koop staan, films in de bios­coop, noem het maar op: dank­zij in­ter­net wordt al­les trans­pa­ran­ter.’

    Het pre­sen­ta­tie­scherm aan de muur toon­de fo­to’s van va­kan­tie­be­stem­min­gen, res­tau­rants, hui­zen en films. In­eens werd het scherm zwart en za­ten we in een don­ke­re ruim­te. Ik wend­de mijn blik weer naar de man­nen die te­gen­over me za­ten.

    ‘Al­les wordt trans­pa­ran­ter,’ her­haal­de Ste­ven, ‘be­hal­ve werk en werk­ge­vers. Va­ca­tu­res en job­si­tes ver­tel­len bij­na al­le­maal het­zelf­de ver­haal. Als werk­zoe­ken­de weet je dus nau­we­lijks met wat voor be­drijf je te ma­ken hebt. Tot­dat je op ge­sprek gaat. Maar om­dat je op in­ter­net al­leen maar niets­zeg­gen­de in­for­ma­tie te­gen­komt, is de kans dik dat je wél bij be­drij­ven langs­gaat die niet bij je pas­sen en níet bij be­drij­ven die wel bij je pas­sen.

    ‘Wij vin­den dat gek. Hoe kan het, met al­le tech­no­lo­gie waar we te­gen­woor­dig over be­schik­ken, dat we voor iets dat zo’n gro­te rol in ons le­ven speelt nog steeds in het duis­ter tas­ten wan­neer we er­naar op zoek gaan?’

    De ruim­te licht­te weer op. Ik keek naar het scherm en zag blau­we let­ters op een wit­te ach­ter­grond.

    Buzz­pla­ces is een werk­naam’, zei Mi­chel. ‘We we­ten nog niet wat de naam gaat wor­den. Wat we we­ten is dat we een soort Fa­cebook voor be­drij­ven wil­len ma­ken, maar dan an­ders dan Fa­cebook. En an­ders dan Lin­kedIn, want Lin­kedIn vin­den we saai. Men­sen moe­ten via fo­to’s, vi­deo’s en re­cen­sies kun­nen zien hoe het er echt aan toe gaat bin­nen een be­drijf. Zo­dat we men­sen ook écht kun­nen hel­pen bij het vin­den van hun droom­baan.’

    ‘We gaan dit so­wie­so doen,’ vul­de Ste­ven aan, ‘want we ge­lo­ven hier­in. En hoe we het gaan doen, geen idee, maar hier móet een bu­si­ness­mo­del om­heen te bou­wen zijn. Ons team is en­thou­si­ast en jij bent de eer­ste bui­ten ons be­drijf die we hier­over ver­tel­len, om­dat we het lief­ste jou als kar­trek­ker heb­ben.’

    Oké, even stop­pen. Wie zijn Ste­ven en Mi­chel? Dat wist ik ook niet, niet echt. Ste­ven had ik één keer eer­der ont­moet en Mi­chel ken­de ik nog geen tien mi­nu­ten. Zij wis­ten blijk­baar wel wie ik was, want ze vroe­gen mij (mij!) om hun nieu­we kar te ko­men trek­ken.

    Ik stui­ter­de bij­na van mijn stoel van en­thou­si­as­me. Ik voel­de me ge­vleid en de kracht­stroom gier­de door me heen. Dit was al­les wat ik wil­de en in­eens lag het voor het op­ra­pen!

    We spra­ken af dat ik er een week­end over zou sla­pen. Ik wist al dat ik ‘ja’ ging zeg­gen.

    Ik was aan Ste­ven ge­kop­peld door een vriend die me hoor­de pra­ten over mijn net be­dach­te star­tup-droom. We ont­moet­ten el­kaar in een voor­ma­lig bank­ge­bouw dat nu dienst­doet als an­ti-kraak­kan­toor. Ik was met­een be­to­verd. Ste­ven praat­te zo­als ik men­sen nooit hoor­de pra­ten en luis­ter­de zo­als ik niet wist dat men­sen kon­den luis­te­ren. Wan­neer er niets meer uit mijn mond kwam, leek hij sim­pel­weg te wach­ten tot er woor­den uit hem kwa­men.

    Ste­vens idee is dat als je de juis­te men­sen on­der de juis­te voor­waar­den bij el­kaar zet, dat ta­lent zich maxi­maal ont­plooit, van­zelf. Van­uit de­ze vi­sie start­te hij een on­der­ne­mers­col­lec­tief on­der de naam Yai­ks. Yai­ks, om­dat on­der­ne­men ook on­der de juis­te voor­waar­den span­nend blijft.

    Ste­ven vroeg hoe het me was ver­gaan sinds mijn af­stu­de­ren. Ik ver­tel­de dat ik als free­lan­cer aan de slag was ge­gaan bij een or­ga­ni­sa­tie waar ik eer­der sta­ge had ge­lo­pen, om on­der­tus­sen uit te vo­ge­len bij welk groot com­mer­ci­eel be­drijf ik het klap­pen van de zweep zou gaan le­ren. Dat uit­vo­ge­len had ge­leid tot het be­sef dat ik he­le­maal niet bij een groot com­mer­ci­eel be­drijf met zwe­pen wil­de klap­pen.

    ‘Wat zou je het lief­ste wil­len?’ vroeg Ste­ven na weer een stil­te.

    —‘Hier zijn.’

    De woor­den ver­stom­den me. Ze wa­ren er­uit voor ik ze had kun­nen be­den­ken. Zo­iets had ik nog nooit ge­zegd. Ik snap­te het ook niet. Wat wist ik nu van Yai­ks? Ik was er net een uur!

    Ik gaf geen ver­de­re uit­leg en ook dat voel­de nieuw. Er was een warm, lo­gisch ge­voel en dat was ge­noeg. Ik wil­de hier zijn, punt.

    Ste­ven leid­de me rond in het kan­toor en stel­de me voor aan zijn me­de-on­der­ne­mers. Twee uur na de start van on­ze af­spraak na­men we af­scheid. Met een om­hel­zing. Weer iets nieuws, een man om­hel­zen. Weer dat war­me, lo­gi­sche ge­voel.

    We had­den af­ge­spro­ken om niets af te spre­ken. Een maand la­ter kreeg ik een mail van Ste­ven. Of we el­kaar nog­maals kon­den ont­moe­ten. Voor de vorm zei ik ‘ja’. Een vriend had me net een baan aan­ge­bo­den en die ging ik aan­ne­men. Mijn twee­de ont­moe­ting met Ste­ven zou voor nu de laat­ste wor­den.

    ‘Goed dat je het zegt Mun­do’, zei hij toen we aan ta­fel za­ten. ‘Nou, mis­schien kun­nen we je nog over­tui­gen. Loop je mee?’

    Mijn hart be­gon te bon­zen. Over­tui­gen? vroeg mijn hoofd. Man, klinkt be­lang­rijk!

    Ste­ven ging me voor naar een don­ke­re pre­sen­ta­tie­ruim­te. Daar, op een ova­len ta­fel in het mid­den, stond een open­ge­klap­te lap­top en een zoe­men­de pro­jec­tor. Ik werd voor­ge­steld aan Mi­chel, me­de-ei­ge­naar van MARS me­dia, één van de star­tups in het Yai­ks-col­lec­tief. Een maand la­ter nam ik vol zin, tsjak­ka en yee­haa plaats ach­ter mijn nieu­we bu­reau.

    Van­daag is het zes we­ken la­ter en weet ik niet waar ik de zin, tsjak­ka of yee­haa van­daan moet ha­len. Ik zit aan mijn bu­reau en heb een groot stuk pa­pier in mijn han­den. No­ti­ties van een brain­storm­ses­sie twee da­gen ge­le­den. De woor­den en let­ters zou­den me iets moe­ten zeg­gen (het was ten­slot­te een brain­storm­ses­sie), maar ik zie ze voor­al dan­sen en draai­en. Mijn han­den voe­len klam aan en ge­ven af op het pa­pier. Mijn buik doet pijn en ik voel zweet uit mijn ok­sels ko­men. Net was ik we­zen poe­pen, ho­pen­de daar­mee de buik­pijn op te los­sen, maar het poe­pen ging niet. Poe­pen gaat al da­gen niet.

    Gis­ter­avond was er pa­niek, van­nacht kon ik niet sla­pen en van­och­tend ging ik toch naar de yo­gales. Daar werd ik weer he­le­maal tsjak­ka. Ge­luk­kig, dacht ik, ik kan er weer te­gen­aan. Met fris­se moed en tof­fe idee­ën haast­te ik me naar kan­toor. Vlak voor aan­komst was er weer pa­niek.

    Tsjak­ka, pa­niek, tsjak­ka, pa­niek en zo gaat het al we­ken.

    Toen de brain­storm­ses­sie eer­gis­ter­avond was af­ge­lo­pen en ie­der­een be­hal­ve ik was ver­trok­ken, bel­de ik pa­pa. Het was mid­der­nacht, maar pa­pa nam met­een op. Ik wist niet wat te zeg­gen, be­gon te hui­len en vroeg snik­kend of ik langs mocht ko­men. Drie kwar­tier la­ter deed hij in zijn bad­jas de deur voor me open. Ik voel­de me be­zwaard en dank­baar.

    Pa­pa maak­te een kop thee en we gin­gen zit­ten. Ik wist niet waar te be­gin­nen. Hij stel­de vra­gen en ik fa­bri­ceer­de ant­woor­den die niet als ant­woor­den voel­den.

    ‘Mun­do,’ zei hij na een half uur, ‘heb je niet ge­woon een va­kan­tie no­dig?’

    —‘Nee, ik ben net op va­kan­tie ge­weest.’

    Dat was het zo­veel­ste ro­bot-ant­woord. ‘Man heeft geen va­kan­tie no­dig wan­neer man net va­kan­tie heeft ge­had.’ Pa­pa stop­te met vra­gen en ik vond het wel weer wel­le­tjes. ‘Dank je wel pap, dat ik langs mocht ko­men.’

    Uit­ge­put fiets­te ik naar huis en dook mijn bed in. Mor­gen weer een dag, dacht ik.

    Gis­te­ren was het weer zo’n dag.

    Van­daag lijkt het weer zo’n dag te wor­den.

    Ik leg het brain­storm­vel neer. Even een rond­je lo­pen, een­tje. Ik ben hier om een kar te trek­ken dus ik kan niet te lang rond­jes lo­pen. Te­rug bij het bu­reau maan ik me­zelf tot ac­tie. Kom op! Brain­storm­vel pak­ken en con­cen­tre­ren, ik kan dit! Ik ga zit­ten, voel buik­pijn en zweet en zie de woor­den en let­ters dan­sen en draai­en.

    Wat de fuck is er aan de hand?! Dit is toch wat ik wil?

    Ik hoor schoe­nen over het voor­ma­li­ge ban­kier­s­ta­pijt de ruim­te in lo­pen. Ik kijk op en zie Ste­ven. Naast hem loopt ie­mand die ik niet ken. Ze lo­pen me voor­bij. Ste­vens ogen kij­ken me even aan. Ik zie een glim­lach ver­schij­nen en

    Wat? Hoor ik hem gnif­fe­len? Loopt Ste­ven naar me te gnif­fe­len?

    Mijn hoofd loopt rood aan en dat wil ik niet voe­len, dus buig ik me weer over het vel. Ik staar en staar en al­les tolt. Kom op kom op kom op als­je­blieft kom op!!!

    In­eens is het stil.

    ‘Laat maar los.’

    Wat de…?

    ‘Laat maar los.’

    De woor­den ko­men niet van bui­ten. Ik heb ze ook niet ge­zegd of ge­dacht. Toch zijn ze er, zacht en dui­de­lijk.

    ‘Laat maar los Mun­do, je hoeft niet meer.’

    Mijn han­den la­ten los en het vel valt op mijn bu­reau. Ik sta op en loop rich­ting de keu­ken. Ten­min­ste, mijn be­nen lo­pen naar de keu­ken. Ik zou niet we­ten wat ik daar nu zou moe­ten.

    Voor de keu­ken staat Ste­ven. Hij praat met een col­le­ga. Ik wacht. De col­le­ga loopt weg en Ste­ven kijkt me aan.

    ‘Ste­ven, kun­nen we even bui­ten gaan zit­ten?’

    —‘Ja, na­tuur­lijk.’

    Ik leid ons naar een nood­uit­gang, duw de deur open en be­treed een groot, ver­hoogd ter­ras met aan de rand een nood­trap naar be­ne­den. Ik zet mijn voe­ten op de eer­ste tre­de van de nood­trap en ga zit­ten. Ste­ven neemt naast me plaats en blijft stil. We kij­ken uit over een Am­ster­dams be­drij­ven­park. Ik weet niet waar te be­gin­nen maar dat maakt niet uit. De woor­den ko­men van­zelf.

    25151.jpg

    Ik be­gin te hui­len. Ik huil van ver­driet en van op­luch­ting. Dit is mis­schien wel het meest wa­re dat ik ooit heb ge­zegd. Mijn hoofd valt op Ste­vens schou­der en hij slaat een arm om me heen.

    ‘Ik kan niet meer…’ snik ik, ‘ik wil niet meer.’

    Op­nieuw hoor ik een gnif­fel. Vol­gens mij is het geen af­zeik-gnif­fel; het klinkt als een ‘ik snap je’ gnif­fel.

    —‘Wil je te­rug?’ vraagt hij na een poos.

    Mijn hoofd snapt de vraag niet. Ik wel.

    ‘Nee, ik wil niet te­rug.’

    Ik voel iets dat ik niet be­grijp

    en te­ge­lij­ker­tijd vol­le­dig snap.

    Ik ben het nor­maal gaan vin­den om te ren­nen en te pres­te­ren. In veel ge­val­len voor za­ken waar ik niets bij voel. Al­les om de we­reld te la­ten zien dat ik mee­tel, er bij hoor en een tof le­ven leid. Nooit heeft dat nor­maal ge­voeld en nooit heb ik het echt ge­wild. Ik durf het al­leen nu pas toe te ge­ven.

    Maar waar geef ik aan toe? Is wat ik voel waar? Of ben ik gek aan het wor­den?

    Ik weet het niet.

    Ste­ven weet het wel. Aan de rand van de trap ver­telt hij over een­zelf­de er­va­ring die hem is toe­ge­val­len. Hij is blij voor me dat het mij nu ook over­komt. ‘Mun­do, dit is waar Yai­ks over gaat. Dat men­sen zich­zelf ont­dek­ken.’

    Ik ben blij voor Ste­ven dat hij blij voor me is, maar voor me­zelf… Dit niet-be­grij­pen­de en wel-snap­pen­de ge­voel gaat die­per dan ik me kan heu­gen. Er is op­luch­ting en zelfs een vleug ver­heu­ging. Als­of ik aan de rand sta van iets waar ik mijn he­le le­ven al naar ver­lang. Dat voelt ver­trouwd en te­ge­lij­ker­tijd nieuw.

    Ik weet niet wat nu ko­men gaat. Ik ben bang.

    ‘Houd je van eso­te­ri­sche boe­ken?’

    Dit is de vraag die mijn al­ler­eer­ste psy­cho­loog me vo­rig jaar stel­de. Ik had geen idee wat ‘eso­te­risch’ be­te­ken­de, maar hield me van de slim­me: ‘Nee, dat is niet zo mijn ding.’

    Ik ver­volg­de met een uit­ge­brei­de ver­han­de­ling over een boek dat ik aan het le­zen was en waar­om ik dat zo’n tof boek vond. De psy­cho­loog leek wei­nig on­der de in­druk.

    ‘Mis­schien wil je De Kracht van het Nu eens pro­be­ren’, zei ze na­dat ik klaar was. ‘Ik vind het een heel sterk boek en het kan je wel­licht hel­pen. Het is ge­schre­ven door Eck­hart Tol­le.’

    Ik kocht het boek en nam het mee naar een ter­ras in het Von­del­park. Daar be­stel­de ik een glas bier, sloeg het boek open, las wat re­gels, praat­te wat met een vrien­din die naast me zat en las nog wat re­gels. Om ons heen ren­den joe­len­de en schreeu­wen­de kin­de­ren.

    De­ze Eck­hart loopt com­pleet te tol­len, be­sloot ik na een der­de set re­gels. Wát een ge­zwam. Het boek ver­dween in de kast en drie psy­cho­lo­gen-ses­sies la­ter vond ik me­zelf weer he­le­maal op de rit staan. Dag psy­cho­loog.

    Nu, met de nood­trap kers­vers in mijn ge­heu­gen, voel ik geen drang om me van de slim­me te hou­den. Ik weet niet wat ‘eso­te­risch’ be­te­kent. Ik weet ook niet wat ‘ho­lis­tisch’ be­te­kent. Maar op aan­ra­den van Ste­ven ga ik wel naar een ho­lis­ti­sche the­ra­peut.

    De the­ra­peut heet Kor­rie. Als ze de deur voor me opent, ont­moet ik een kloe­ke vrouw van in de vijf­tig met grijs­zwart krul­lend haar. Bo­ven haar voor­hoofd pronkt een wit­te pluk. Ach­ter een bril zie ik twee wak­ke­re pret­ogen.

    Kor­rie gaat me voor naar haar prak­tijk­ruim­te en no­digt me uit op de bank. Ze gaat niet te­gen­over maar naast me zit­ten. We heb­ben el­kaar al even ge­spro­ken aan de te­le­foon, dus ze weet een beet­je wat er aan de hand is.

    ‘Hoe is het nu met je?’ vraagt ze.

    —‘Goed!’

    Dat is al ja­ren mijn stan­daard ant­woord, maar van­daag niet. Ik kijk Kor­rie aan en weet niet wat te zeg­gen. Ze pakt een stuk pa­pier en be­gint te te­ke­nen.

    25169.jpg

    ‘Dit is het Mat­je’, zegt ze. ‘Wij men­sen wor­den al­le­maal op ons Mat­je ge­bo­ren en als ba­by we­ten we niet be­ter dan op ons Mat­je zijn. We wor­den moe, gaan sla­pen, wor­den wak­ker, heb­ben hon­ger — ‘Wè­è­è­è­è­èh!’ — krij­gen eten, wor­den weer moe en gaan weer sla­pen.’

    25183.jpg

    ‘Kin­de­ren be­we­gen dag en nacht op hun Mat­je. Maar wat is nu het dra­ma van de mens­heid? Door­slaan. Óf men­sen doen ont­zet­tend hard hun best — en dan doen ze het goed want: ‘Góed zo! Díe doet goed z’n best!’ — of ze ge­ven het op en dan doen ze het fout, want als je je best niet doet dan ben je fout: ‘Nee, dóór­gaan! Hup!’

    Kor­rie be­weegt haar pen naar de bo­ven­kant van het vel. ‘Bo­ven het Mat­je den­ken we niet na, zijn we kip zon­der kop. En als we te hard kip­pen zon­der kop, wor­den we ma­nisch. On­der het Mat­je zijn we kop zon­der kip en doen we niets an­ders meer dan den­ken. En als we te hard gaan na­den­ken, voe­len we niet meer, wor­den we de­pres­sief.’

    25200.jpg

    ‘Om­dat kin­de­ren le­ren van hun ou­ders, gaan ze on­be­wust ge­drag ont­wik­ke­len om te krij­gen wat ze wil­len. Dat ge­drag noe­men we ego en dat werkt, een he­le tijd. Tot­dat het niet meer werkt. Ze wor­den ziek, bran­den op en floep’ (Kor­rie’s pen schiet naar de on­der­kant van het vel) ‘ze val­len in één keer tot on­der het Mat­je en heb­ben ner­gens meer zin in: Láát die bui­ten­we­reld maar…

    Nu be­weegt de pen van on­der naar bo­ven en weer te­rug. ‘Heel veel men­sen schie­ten con­ti­nu van de ene naar de an­de­re kant. On­der het Mat­je doen ze ne­ga­tief en kri­tisch, kij­ken ze al­leen maar naar hoe an­de­ren het doen en zeg­gen ze: Ik bén nou een­maal zo!. Bo­ven het Mat­je zijn ze heel emo­ti­o­neel, heb­ben ze ner­gens tijd voor, ont­plof­fen ze en doet de we­reld nooit wat ze wil­len: Help nou méé­héé!

    Kor­rie kijkt me aan. ‘Het mooie van op je Mat­je zijn, is dat je in con­tact bent. Con-tact be­te­kent let­ter­lijk met-ge­voel. Op het Mat­je ont­wik­kel je, leer je, voel je en weet je nooit ze­ker waar je over een jaar zult zijn. Van het Mat­je af stag­neer je en wil je al­tijd ze­ker we­ten waar je bent en mor­gen zult zijn. Het Mat­je is dus een open, vrije, be­nieuw­de ruim­te. Ik help men­sen door ze op hun Mat­je uit te no­di­gen.’

    Mijn hoofd kan het nau­we­lijks vol­gen, maar van bin­nen is er een ver­los­sen­de zucht. In mijn keel bloeit een roos op. Tra­nen wel­len op. Ik laat ze toe.

    Kor­rie zal één van de men­sen wor­den bij wie ik mag ont­dek­ken dat het li­chaam een poort is. Mas­sa­ge, fy­sie­ke be­wust­zijns­oe­fe­nin­gen en groeps­werk hel­pen me om te voe­len wat ik voel, in plaats van te den­ken wat ik voel, of vind, of moet. Ik be­leef eu­re­ka-mo­men­ten en die zijn tof. Ja, nú snap ik het! ju­bel ik dan van bin­nen. Even la­ter snap ik er weer niks van.

    Ik ben mijn hou­vast kwijt. Pres­ta­tie, er­ken­ning en de ver­ha­len die ik me­zelf aan­praat­te over goed en cre­a­tief be­zig zijn, bie­den niet wat ik on­be­wust dacht dat ze me bo­den. Al­les dat ze­ker leek, wan­kelt. Al­les dat lek­ker ging, gaat niet meer.

    Ra­ce­fiet­sen bij­voor­beeld. Kort­ge­le­den sjees­de ik nog vol­op mee met een we­ke­lijk­se tour de for­ce. Suc­ces ont­leen­de ik steeds meer aan de kun­de waar­mee ik an­de­ren in het snot reed, niet aan het ple­zier dat ik aan fiet­sen be­leef­de. Toen kwam de dag dat ik met Ste­ven aan de nood­trap zat. Bij de eer­ste fiets­ron­de daar­na val ik vrij­wel met­een uit het pe­lo­ton. Stil­le­tjes kom ik aan bij het ca­fé waar we aan het eind al­tijd kof­fie drin­ken. Ie­der­een zit al aan zijn twee­de of der­de bak.

    ‘Wat is er met jóu aan de hand?’ klinkt ver­baasd uit de groep.

    —‘Ik had geen zin.’

    Ik zeg het zon­der ie­mand aan te kij­ken. Meer ver­tel ik niet.

    Een paar keer fiets ik nog mee, maar ik weet niet meer waar­om. Mijn lijf ook niet. El­ke half­bak­ken po­ging om toch in de ra­ce te blij­ven, doet mijn spie­ren vol in het zuur schie­ten. ‘Bas­ta!’ lij­ken ze te zeg­gen.

    Ik stop met ra­cen. Ik stop met een hoop din­gen. Aan vrien­den die het wil­len we­ten, leg ik me­zelf uit. Dat ik niet meer kan doen als­of ik het al­le­maal zo leuk vind, maar ook niet weet hoe dan wel te doen. Soms is er een zucht van her­ken­ning, soms volgt er een op­recht ge­sprek en soms wordt daar­in zelfs ge­la­chen. De mees­ten kij­ken me ech­ter gla­zig aan. Ze wil­len het niet snap­pen of kun­nen het niet snap­pen. Ik kan ze geen on­ge­lijk ge­ven, want om nu te zeg­gen dat ik het snap…

    Eén ding is dui­de­lijk en boe­zemt me te­ge­lij­ker­tijd angst in: bij­na niets van al­les waar ik kort­ge­le­den nog vol­op aan mee­deed, zegt me nog iets. Ra­ce­fiet­sen, bier drin­ken, het nieuws vol­gen, mee­pra­ten over din­gen waar ik vind dat ik ver­stand van heb (of moet heb­ben), feest­jes be­zoe­ken en een ‘so­ci­aal’ le­ven lei­den: al­le bouw­ste­nen van mijn le­ven tot nu be­gin­nen weg te val­len.

    De ruim­te die het af­brok­ke­len vrij­maakt, voelt re­te-on­com­for­ta­bel. Ik weet niet wat ik er­mee aan moet. Dat wil ik wel we­ten en een beet­je rap graag. Dus ik zoek en zoek en zoek en vind in spi­ri­tu­a­li­teit mijn nieu­we hou­vast, denk ik. Spi­ri­tu­e­le uit­spra­ken en woor­den die ver­he­ven klin­ken, praat ik zo ver­he­ven mo­ge­lijk na. Soms doe ik dit na­dat ze me echt ge­raakt heb­ben, soms om­dat ik vind dat ik ge­raakt moet zijn.

    ‘Je hangt prach­ti­ge pos­ters aan je muur Mun­do,’ zegt één man die ik in mijn wie­be­len ont­moet, ‘voor­al die van Bud­dha vind ik leuk. Je zoekt het al­leen nog steeds bui­ten je­zelf.’

    Hij slaat de spij­ker op z’n kop, maar daar­mee stopt het zoe­ken naar de ech­te, au­then­tie­ke Mun­do niet, en boeg­beeld van mijn zoek­tocht is Ste­ven. Ste­ven weet hoe de we­reld in el­kaar zit en hoe ik in el­kaar zit, be­ter dan ik. Ik luis­ter naar Ste­ven, volg Ste­ven, me­di­teer met Ste­ven, praat als Ste­ven en doe als Ste­ven.

    En ik ga door met on­li­ne on­der­ne­men, want dat is wat ik wil.

    O ja?

    13 maart 2010

    Ruim een jaar wie­bel ik nu rond bij Yai­ks. De kar die ik zou ko­men trek­ken, heet niet lan­ger Buzz­pla­ces maar Wo­vox. Wo voor ‘Work­pla­ce’ en vox voor ‘stem’. We wil­len plek­ken waar men­sen wer­ken een stem ge­ven. Een ech­te, eer­lij­ke stem.

    Er is een eer­ste web­si­te met daar­op een eer­ste rits be­drijfs­pro­fie­len. Van klan­ten is al­leen nog geen spra­ke: al­le fo­to’s en vi­deo’s op Wo­vox.com ko­men van het in­ter­net. Ook een bu­si­ness­mo­del heb­ben we nog niet. Wo­vox wordt voor­als­nog ge­fi­nan­cierd door de web­si­tes die Mi­chel en zijn team voor klan­ten bou­wen. Me­zelf be­ta­len doe ik met mijn spaar­geld.

    Wat als mijn spaar­pot leeg is voor­dat we ont­dek­ken hoe we men­sen bin­nen be­drij­ven die ech­te, eer­lij­ke stem gaan ge­ven én daar geld mee gaan ver­die­nen? Ik heb geen idee en ga me daar van­daag ook niet druk om ma­ken. Het is za­ter­dag­och­tend, ik kom net van een ont­span­nen­de yo­gales en sta in de rij voor een brood.

    Ik aan­schouw de meu­te voor me en het per­so­neel van de bak­ke­rij en denk: Grap­pig… het is on­wijs druk en toch is er rust. El­ke klant bij de toon­bank heeft een rij wach­ten­den ach­ter zich. Toch wordt ie­der­een aan­dach­tig be­diend en krijgt el­ke vraag uit­ge­breid ant­woord.

    Dit is niet mijn eer­ste keer bij de­ze bak­ker en ik weet dat dit brood het wach­ten waard is. Maar nu pas valt me op dat de zaak iets bij­zon­ders ademt, meer dan al­leen de geur van vers brood. Mijn ogen gaan door de ruim­te en in­eens denk ik wat als ik nu…

    Zal ik het doen?

    Ik doe het.

    Mijn rug­tas gaat open, mijn klei­ne ca­me­ra komt te­voor­schijn en ik be­gin fo­to’s te ma­ken. Ter­wijl ik door de lens kijk, voel ik me be­ke­ken. Als­of ik iets heel stouts doe. Dan, in­eens, staat hij voor mijn neus.

    25224.jpg

    Fred Tig­gel­man, ei­ge­naar van de bak­ke­rij. Ik her­ken hem van de fo­to’s aan de muur. Hij kijkt me on­der­zoe­kend aan en ik kijk als een be­trapt jon­ge­tje te­rug.

    ‘Ja, ik zag je fo­to’s ma­ken’, zegt hij met een rus­ti­ge, iet­wat se­ri­eu­ze blik. ‘Wat is je in­te­res­se?’

    Ik voel mijn hoofd rood wor­den. ‘Ehm, ik ben be­zig met een web­si­te die men­sen een kijk­je in de keu­ken van be­drij­ven geeft. Een ech­te kijk, zo­dat ze mak­ke­lij­ker hun droom­baan kun­nen vin­den. Ik wil ook in­spi­re­ren­de be­drij­ven to­nen en van­daag voelt dit als een in­spi­re­rend be­drijf.’

    —‘Nou, kom dan maar even mee.’

    Fred opent de la­ge deur die tus­sen ons in staat, ik stap ach­ter de cou­lis­sen van de win­kel en krijg een on­ge­plan­de en per­soon­lij­ke rond­lei­ding bij Hart­og’s Vol­ko­ren Bak­ke­rij & Maal­de­rij. Van de ei­ge­naar zel­ve, op het druk­ste mo­ment van de week. Ik ont­moet per­so­neel, maak fo­to’s van de ovens en deeg­ma­chi­nes, stel vra­gen, luis­ter en stel meer vra­gen. Dan vraagt Fred of ik wil mee­lo­pen naar de Bo­ter­ham­men­zaak. Die is sinds vo­rig jaar open en ligt om de hoek van de bak­ke­rij.

    Bij de in­gang zie ik een bak met pa­ra­plu’s. ‘Leen­pa­ra­plu’ staat er op het kaartje dat aan el­ke pa­ra­plu hangt. Bin­nen word ik be­groet door een bord:

    ‘Wat leuk’, zeg ik.

    —‘Ja, er is al ge­noeg ver­plicht.’

    ‘We heb­ben hier gra­tis Wi­fi en je mag je ei­gen eten en drin­ken nut­ti­gen’, vult Fred aan. ‘Ja, oké, als je nu el­ke dag de he­le dag met je lap­top bij ons komt zit­ten zon­der iets te be­stel­len… ja, dan zeg­gen we daar mis­schien wel iets van.’

    Dit is geen bo­ter­ham­men­zaak, denk ik, dit is een kun­ste­naar­sate­lier en een so­ci­aal ex­pe­ri­ment.

    Fred ver­telt dat hij het fa­mi­lie­be­drijf in 1997 heeft over­ge­no­men. Niet op ad­vies van zijn ad­vi­seurs, maar op ad­vies van zijn en­thou­si­as­me. Hij is de ze­ven­de ge­ne­ra­tie ei­ge­naar en de eer­ste die van bui­ten de fa­mi­lie komt.

    ‘Ik ge­loof niet in bu­si­ness­plan­nen’, zegt hij ter­wijl hij een bo­ter­ham voor me smeert. ‘Ik heb er nog nooit één ge­maakt. Die din­gen du­wen je een kant op en la­ten nul ruim­te voor ver­an­de­ring.

    ‘Toen we be­gon­nen aan de bo­ter­ham­men­zaak had­den we geen idee hoe we de boel zou­den in­rich­ten. Eerst moest het ou­de in­te­ri­eur er­uit. Pas in de le­ge ruim­te kreeg ik een beeld. Daar­na wa­ren het ge­woon klei­ne stap­jes. De keu­ze voor een vloer kwam bij­voor­beeld toen ik er­gens bin­nen­liep waar ze pre­cies een vloer heb­ben die ik mooi vind. Dat soort din­gen kun je niet plan­nen.

    ‘Vlak voor de zo­mer van vo­rig jaar wa­ren we klaar. Ik twij­fel­de of we met­een open zou­den gaan, maar ik wil­de op va­kan­tie dus het werd zes we­ken la­ter.

    ‘Ik werk 45 uur per week, meer vind ik niet no­dig. Ik ga van Hart­og’s ook geen fran­chi­se of ke­ten ma­ken. Dat zou mak­ke­lijk kun­nen, maar ik wil de zaak dicht­bij hou­den. Het moet per­soon­lijk blij­ven. Het brood moet echt zijn.

    ‘On­ze re­cep­ten han­gen aan de muur en je vindt ze in on­ze boe­ken. Daar­naast or­ga­ni­se­ren we re­gel­ma­tig bak­les­sen, maar niet voor gro­te groe­pen. Ik wil dat men­sen ko­men om iets te le­ren en niet al­leen om lol te trap­pen met vrien­den. Ja, want ik zat een keer in de au­to en hoor­de op de ra­dio dat er dui­zen­den ont­sla­gen aan za­ten te ko­men. En toen dacht ik: Ja, mis­schien moe­ten we ook eens iets te­rug­doen. Dus als je ons brood niet meer kunt ko­pen, kun je het in ie­der ge­val zelf ma­ken.’

    Ik ben een spons die zich vol­zuigt met in­spi­ra­tie. Wat een pas­sie, wat een over­vloed, wat een con­sump­tie niet ver­plicht!

    Ver na het mid­dag­uur neem ik af­scheid van ie­mand die me an­der­half uur lang zijn on­ver­deel­de aan­dacht heeft ge­ge­ven. Geen één keer wil­de hij we­ten of ik wel ‘le­gi­tiem’ ben en of de rond­lei­ding hem iets zou op­le­ve­ren. Ver­vuld loop ik naar bui­ten.

    O nee, wacht

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1